Als de cobra bijt, dan spuit hij gif
It is insane to claim that my work is Cobra. Cobra got its inspiration largely from African art and the expressive language is inspired by African art. Cobra also did a lot with Jazz. So to say that my work looks like our Cobra artist Appel is ridiculous. – Michael Tedja
Een verband zien tussen het gebruik van Afrikaanse esthetiek door de Cobra kunstenaars en de verwijzingen naar zwart-zijn in het werk van Michael Tedja is kennelijk onzin. Tedja is zwart en speelt met de identiteit die hij vanwege zijn huidskleur opgelegd krijgt door provocerende statements en beelden op het publiek af te slingeren, opdat men hem niet in een hokje kan plaatsen. Wee je gebeente dat toch te proberen! Je zal te maken krijgen met lukrake, harde stellingen onderbouwd met het idee van een individuele logica die schuil gaat achter zijn oeuvre, een logica die verder niemand vat, maar er zeker wel is. Dat zullen we dan maar aannemen.
De tentoonstelling SNAKE is door Michael Tedja zelf samengesteld. De indeling is gemaakt volgens een klassiek principe: eerst de schetsen waarin ideeën ontstaan en worden ontwikkeld, dan de kleinere werken waarin ontwikkelde ideeën bijeen gebracht worden en tot slot de grotere werken die een totaalvisie laten zien. Deze slang van ontwikkeling is echter niet zo evident en critici voelen zich overdonderd door de hoeveelheid. Kwantiteit boven kwaliteit lijkt zo helaas de tentoonstelling te kenmerken. De metafoor die verwijst naar Tedja als slang, symbool van de duivel, wordt in de kritieken klakkeloos overgenomen. Als allesverslindend monster kruipt hij ook daar waar het niet moet en brengt hij onder de aandacht wat niemand nog gezien zou hebben. Schreeuwerig, die term komt ook vaak terug. Wat wil hij eigenlijk met zo’n grote bek? Dat is niet helemaal duidelijk en de ambivalentie van zijn houding komt in de bovenstaande quote tot uiting. Als het zo gestoord is om verband te leggen tussen Tedja en Cobra, waarom heeft hij het aanbod om in het Cobra Museum te exposeren dan niet afgeslagen? Een echte rebel maakt toch geen knieval voor het ‘bij gebrek aan beter’ argument?
Het Cobra Museum is juist een interessante plek voor een solo tentoonstelling van Michael Tedja, omdat het zwart-zijn van de kunstenaar hier een context krijgt die feiten aan het licht brengt van de historische worstelingen van zwarte kunstenaars die elders misschien verborgen zouden blijven. Kunsthistorica en curator Christine Eyene gaf 7 april jl. op uitnodiging van het museum een lezing waarin zij de tentoonstelling SNAKE kunsthistorisch in verband bracht met internationale emancipatieprocessen van zwarte kunstenaars. Zij richtte de aandacht op de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Ernest Mancoba, die in Europa enkele jaren deel uitmaakte van de Cobra beweging. In een interview van Hans Ulrich Obrist met Ernest Mancoba in het tijdschrift Third Text in 2010, doet hij uit de doeken hoe hij en zijn Deense vriendin ongewild steeds meer op de achtergrond van officiële gelegenheden verdwenen. Haast ongemerkt werd hen langzaam maar zeker de toegang tot formele manifestaties van Cobra ontzegd. Dat terwijl Cobra juist open claimde te staan voor iedereen.
Curator Hilde de Bruijn benadrukte in haar introductie van de lezing van Eyene ook al de relativiteit van de vermeende onschuld van de Cobra beweging. Het zich toe-eigenen van Afrikaanse volkskunst veronderstellend dat deze primitiever en zodoende puurder is in expressie dan academische, Westerse kunst is een denigrerende geste. Dat een Afrikaanse kunstenaar door de Cobra kunstenaars niet voor volwaardig werd aangezien wordt bevestigd door de ervaring van Ernest Mancoba. Wel moet hier aan toegevoegd worden dat de Cobra kunstenaars deze problematiek niet helemaal uit de weg gingen. Zij zochten naar een integrale, holistische moderniteit, waarbij de afkomst van de kunstenaars het moest afleggen tegen het universele. Om nu te zeggen dat er op generlei wijze verband gelegd kan worden tussen de Cobra beweging en de referenties aan Afrikaanse kunst en het zwart-zijn in het werk van Michael Tedja is een typische provocatie die uitnodigt tot nadenken.
Bij de tentoonstelling verzorgde Michael Tedja zelf een publicatie, niet te verwarren met een catalogus, omdat het niet een door het museum geredigeerd overzicht van de tentoonstelling is. De introducerende tekst ‘Eat the frame! On Michael Tedja’s Voracious Processes’ van Gean Moreno staat vol met grassroots-achtige retoriek. In plaats van het opgaan in of het zich aanpassen aan bestaande categorieën dwarsboomt Tedja iedere vorm van categorisering door zelfs letterlijk geen raamwerk te accepteren. Zijn oeuvre is opgebouwd uit eindeloos divergente, door elkaar groeiende en in elkaar grijpende structuren. Het lijkt alsof de theorieën van Deleuze en Guattari hier te eenvoudig toegepast worden. De mate waarin de idee van het libido als drijvende kracht achter alles letterlijk vertaald moet worden in kunst staat niet geschreven. De bewuste keuze voor beestachtigheid omwille van vrijheid en weerstand heeft ook iets naïefs, vergelijkbaar met de wil van de Cobra kunstenaars om spontaan te werken.
Ik begin te denken dat het fenomeen Michael Tedja op zich aantrekkelijker is dan zijn visie en dat zijn conceptuele kronkels interessanter zijn dan zijn visuele output. Zijn werk is eclectisch, subversief, grensoverschrijdend, doch kritisch en ook humoristisch. Analyses van zijn oeuvre komen vaak uit op de brekende, vernietigende kracht ervan. Maar er ontbreekt consistentie in zijn ideeën. Aantijgingen werken misschien taboedoorbrekend, maar ik mis constructieve gedachten. Eyene bevroeg ook terecht het engagement van de kunstenaar met het maatschappelijke belang van de gelijkwaardige vertegenwoordiging van kunst van zwarte kunstenaars. Als hij er nu juist niets van wil weten, waarom refereert hij er dan zo vaak aan? Alleen maar om zijn eigen territorium af te bakenen als neutrale grond, door bij voorbaat weerstand te bieden aan elke vorm classificatie van buitenaf?
Visueel gezien doet zijn werk aan dat van Jean Michel Basquiat denken, een vergelijking waartegen hij weerstand biedt door er juist aan de refereren. De overeenkomst met Basquiat zit in het gebruik van tekst en de kinderlijk figuratieve composities. Daarnaast zijn beide kunstenaars zwart. Een andere kunstenaar in Nederland die vaak wordt vergeleken met Basquiat is Papa Adama, net als Michael Tedja afgestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie. Ook hij heeft een hekel aan deze vergelijking en zegt: “Ik ken de beste man niet eens.” Het is inderdaad te makkelijk om alleen vanwege de huidskleur een vergelijking te maken, maar de thematiek en de benadering (zwart-wit verhoudingen, simplificatie, provocatie en rebellie) zijn overeenkomstig. De directe verwijzingen naar een Afro-Amerikaanse kunstenaar geven ook blijk van iets anders: de schaal van de Nederlandse kunstwereld. Voor voorbeelden wordt vaak naar buiten gekeken. Nu is dat in een internationaal circuit niet zo gek, maar de vraag is eigenlijk leeft de discussie over discriminatie binnen de kunstwereld hier wel voldoende?
Opvallend was dat er in het Cobra Museum weinig mensen waren bij de lezing van Christine Eyene, de kunstenaar zelf was zelfs niet aanwezig. De discussieavond ‘Am I Black?’ in het Stedelijk Museum Bureau Amsterdam, 24 januari jl., georganiseerd door kunstenaar en curator Charl Landvreugd was daarentegen druk bezocht. Daar waar Tedja schijnbaar onder het label ‘zwart’ probeert uit te komen, kiest Landvreugd juist voor het bekennen van kleur. Door het benoemen en aankleden van de identiteit van de zwarte diaspora in Nederland, zoekt Landvreugd naar vorm en eenheid, maar vindt daarbij weinig steun van andere kunstenaars, omdat er veel irritatie bestaat over het opgelegde label ‘zwart’. Tijdens de discussieavond ‘Am I Black?’ lukte het ook niet om de discussie naar een hoger plan te trekken. Het politieke belang van museumbeleid zonder discriminatie werd door elkaar gehaald met het persoonlijke belang van het label vrije erkenning. De nijpende behoefte aan meer zichtbaarheid en vanzelfsprekende deelname aan museale vertegenwoordiging van zwarte kunstenaars werd hiermee wel heel duidelijk.
Zoals Wim de Bie in Keek op de Week een loopje nam met de bevlogenheid van Karel Appel, zo is het goed om de kracht van de monsterlijke openbaringen van Michael Tedja enigszins te relativeren. Hij mag zichzelf misschien graag zien als een gif spuitende cobra, maar met een meer uitgebalanceerde keuze uit zijn oeuvre was deze tentoonstelling waarschijnlijk sterker geweest. In plaats van een kop-hals-romp-overzicht, zou het uitlichten van bepaalde series beter werken, in combinatie van het bieden van ruimte aan een kleine selectie meesterwerken, die dan meer tot hun recht zouden komen. Desondanks leverde SNAKE een storm aan gedachten op die postkoloniaal Nederland hard nodig heeft en verdient het oeuvre van Michael Tedja in het raciale discours wel degelijk aandacht.
Dit artikel is een resultaat van Sanne Bovenlander‘s onderzoek dat zij gedurende haar periode bij de kenniskring van LAPS verrichtte in 2012. Bovenlander’s onderzoek richtte zich op de intrinsieke waarde van kunst in het algemeen en manifestaties van Deleuze en Guattiari’s rizomatische theorie in Brazilië.