Trevivaldi
Wie wijk Vivaldi betreedt, en zichzelf daarmee toegang tot de Zuidas verschaft, stuit zodra hij de doorgang onder de A10 heeft gepasseerd op een zestal schakelhuisjes van de Nuon. Voorheen verstopt achter de snelweg heeft men bij de vervaardiging weinig moeite gedaan het geheel esthetisch vorm te geven. De huisjes zijn rechthoekig en grijs betegeld. Hier en daar steekt een enorme generator uit en daarom is het geheel omheind met een hekwerk waarop indrukwekkende ijzeren stekels zijn geplaatst. Door deze gebouwtjes om te vormen tot een kunstwerk tracht Krijn de Koning het gebied de allure te geven die het projectbureau Zuidas voor ogen heeft.
“In Vivaldi wilden we ‘iets’ groots creëren”, aldus Henk de Vroom, lid van de programmaraad beeldende kunst Zuidas. “Een kunstenaar kijkt nu eenmaal anders naar een omgeving dan een architect. Dat wil niet zeggen dat hij beter is, maar in de wens een stuk eigen identiteit aan het nieuwe stadsdeel te geven achten wij zijn mening belangrijk.” Het ligt voor de hand dat met de vergaande ambities van het projectbureau, dat als onderdeel van de gemeente verantwoordelijk is voor de gehele infrastructuur en bouw op de Zuidas, de kunst eveneens impact moet hebben. De Vroom spreekt over de Trevifontijn en de Eiffeltoren, om wat hem voor ogen staat een kader te geven. Het werk dat De Koning ontwierp is dan ook niet het gevolg van een simpelweg aan hem uitgeschreven opdracht. Om tot een bijzondere vorm van kunst te komen besloot men de procedures en omgangsvormen, die in de jaren ’90 tot de succesvolle integratie van kunst en stadsontwikkeling op de Oostelijke Eilanden leidden, verder te ontwikkelen. Wederom was het zaak de kunst in een vroeg stadium in de plannen te betrekken, nieuw het feit dat daarbij met visies werd gewerkt. De Vroom nodigde de kunstenaars Hans van Houwelingen, Berend Strik en Krijn de Koning eind 2003 uit deel te nemen aan een workshop, omdat zij in hun werk de stad tonen en haar stedebouwkundige ontwerp. Aan de hand van een summiere opdracht, waarin het plan voor de stedelijke ontwikkeling rondom de KPN-toren en het plan voor de toekomstige sportaccommodaties als specifiek moeilijke gebieden onder de aandacht werden gebracht, werd de kunstenaars gevraagd na te denken over welke rol de kunst in wijk Vivaldi, voorheen Drenthepark, zou kunnen spelen.
Er werd geen garantie gegeven dat een of meerdere visies van deze drie kunstenaars zouden uitmonden in een definitieve opdracht, het voornaamste was een situatie te creëren waarin de kunst gesprekspartner werd op hoog niveau. Zodoende werden zoveel mogelijk representanten van instituties die inspraak hebben in het ontwerp van Vivaldi bij de workshop betrokken. ‘De kunstenaars konden ‘powerpokeren’ over de invulling van de openbare ruimte en zich zo toeleggen op de kunst”, aldus De Vroom. “Kunstenaars moeten kunst maken, geen werk dat een ruimte opvult, geen werk dat een sociaal karakter heeft of een versiering biedt aan zijn omgeving. ”
De Konings visie ontstond na een grondige analyse van het hele terrein Vivaldi . Op diverse plekken die hij geschikt achtte voor kunst stelde hij voor zelfontworpen podia, grindvlaktes of grasgebieden te plaatsen en zo verblijfsplekken te creëren die toegankelijk ogen. Vooral het feit dat die plekken flexibel waren, en daardoor tijdelijk konden worden ingezet op het continu veranderende bouwterrein werd gewaardeerd. Om het Nuonterrein eveneens openbaar toegankelijk te maken stelde hij voor een podium op de huisjes te bouwen, en dat leverde hem een vervolgopdracht op. De Vroom: “Door dat idee wisten we dat hij daar op zijn plek zat.” Aangezien op het Nuonterrein regelmatig gebruik wordt gemaakt van hoogwerkers was een podium onmogelijk te realiseren, en in opdracht van de Nuon maakte De Koning een nieuw voorstel voor het terrein. Zo’n voorstel in al zijn krachten en gedachten overeind houden in het stedenbouwkundige proces is vervolgens de moeilijkheid. Moeilijk maar aan De Vroom, als medeverantwoordelijke voor de kunst op de Oostelijke Eilanden, besteed. “We hebben als programmaraad geen financiële en politieke macht maar bemiddelen als kleine unit binnen alle partijen die met de ontwikkelingen op de Zuidas te maken hebben. Het sleutelwoord is samenwerking. Daarnaast is een goede organisatie essentieel.” Met de aanstelling van een supervisor beeldende kunst, in de persoon van Simon den Hartog is de organisatie tot in de hoogste regionen vertegenwoordigd. Alle reden om aan te nemen dat de ambities van de programmaraad, de kunst fysiek en economisch naar een hoger plan te tillen, slagen.
Dat de visie van De Koning uitmondde in een vervolgopdracht is hem gegund door de anderen. “Hij is een goede kunstenaar, maar,” zegt Strik “wat hij gaat maken is toch gewoon kunst?” Hoewel Strik hetzelfde woord gebruikt als De Vroom bedoelt hij er het tegenovergestelde mee. Het Nuongebied vormde weliswaar de hoofdmoot van zijn visie maar moet nog steeds gezien worden als een onderdeel. Door slechts op dit gedeelte tot een realisatie over te gaan ontstaat een werk dat zich niet op de wijk concentreert maar op een fysiek klein onderdeel ervan. Daarmee lijkt het sterk op een traditioneel publiek werk. De nuonhuisjes vormden van begin af aan een probleem en Strik vraagt zich dan ook af of het werkelijk nodig was hiervoor eerst een vvisie te leveren.
Toegegeven, op het eerste gezicht ogen de visies van Strik en Van Houwelingen ‘grootser’. Zo ontwierp Strik een plein waarop naast typische stadselementen als een café en officeboxen een stuk natuur is te vinden in de vorm van bomen en een vijver. Het geheel ademt een paradijselijke sfeer door de drie buitenproportionele bloemen die hij in het gebied plaatste. Striks plein is samengesteld op basis van de situatie zoals hij die aantrof bij deelname aan de werkgroep. In zijn zoektocht naar een aanwezig kunstklimaat bracht hij onder noemers als ‘groen’, ‘cultuur’ en ‘architectuur’ de minimale voorzieningen en straatactiviteiten in kaart. In de plannen voor de nieuwe situatie zocht hij opnieuw naar plekken waar meerdere van die elementen samen kwamen en waar hij als kunstenaar iets aan kon toevoegen. Als voorbeeld van een lage vorm van cultuur noemt Strik de Holliday Inn, een plek die aan kan gaan trekken wanneer er een door de kunstenaar ontworpen koffiedrink plek naast wordt gezet. Denkend over verdere vormen van architectuur ontstond het plan voor een café waar alle noemers bij elkaar zouden komen door middel van een 24uurs programma. En hoewel hem werd verzocht op dat idee voort te borduren vormde het uiteindelijke plan niet dat wat de programmaraad zocht. Achteraf gezien had hij vanuit de opdracht iets te bedenken dat met de ontwikkeling meebeweegt liever alle aanwezige factoren opgesomd en versterkt met een door hem toegevoegd element. Het plein, een zogenaamd conversiepunt waar alle elementen bij elkaar komen, ontstond vanuit de voorkeur een presentatie te maken die vooral duidelijk was. “Het is een plek waar mensen samenkomen, daar huur je een officebox en terwijl je internet, komt iemand uit het café een kopje koffie brengen. Als het regent ga je onder een bloem zitten.” Oftewel, Strik tracht het specifieke kunstklimaat dat de gehele wijk zijn identiteit geeft te verhevigen, daarmee houdt zijn plan meer in dan een doordachte ruimtelijke visie.
Van Houwelingen ontwierp een nieuwe KPN-toren voor het gebied. Plannen om de bestaande toren te verhogen, een noodzaak om boven de toekomstige omringende architectuur uit te steken, waren al in de maak. Waarom niet meteen een monument bouwen dat “bij de eerste aanblik in het geheugen gegrift staat en daardoor internationale reputatie krijgt. Een waanzinnig kunstwerk waar in de opdrachtformulering om wordt gevraagd”.
Dat zijn voorstel niet leidde tot een realisatie deert Van Houwelingen niet, “dat gebeurt me zo vaak”. Verschil met eerdere projecten is dat hij bewust een onrealistisch voorstel deed. Dat ligt in het feit dat het object door zijn gigantische afmetingen het luchtverkeer rond het nabijgelegen Schiphol zou belemmeren, maar meer nog omdat er door diezelfde afmetingen sprake is van een utopie. In zijn visie genaamd: ‘Kunst in het Drenthepark is een politieke beslissing’, zet Van Houwelingen zijn motieven uiteen. Hij geeft een verklaring voor het feit dat er in Nederland, ondanks alle discussies en inhoudelijke debatten die er de afgelopen tijd gevoerd zijn, nog steeds slechts een handvol publieke kunstwerken ‘geslaagd’ is, in de zin dat ze kritisch en betekenisvol zijn en de leefomgeving verbeteren. De belanghebbenden van kunst in de openbare ruimte zorgen er, door hun eigen terughoudendheid en door ambtelijke repressie die voortkomt uit politieke en economische overwegingen voor, dat alle scherpe kantjes van een kunstwerk worden verwijderd. Een vicieuze cirkel die tot gevolg heeft dat publieke kunstwerken eigenlijk geen kunstwerken zijn, omdat ze in artistiek opzicht oninteressant zijn. Omdat het ambitieniveau op de Zuidas zo groot is leek dit hem een uitstekende gelegenheid om zijn idee kracht bij te zetten met een werk dat onrealiseerbaar is, zolang de politieke premissen niet ter discussie staan.
De opdracht een visie te leveren en daarmee de programmaraad diverse handvaten aan te reiken met betrekking tot locaties waar kunst in de ruimste zin van het woord het beste zou kunnen slagen, en met betrekking tot de aspecten waaraan zij zou moeten voldoen om de architectonische en stedenbouwkundige plannen een artistieke meerwaarde te geven, leverde in feite een aantal min of meer concrete voorstellen op. Bewust, zo vindt Strik het prima een planologische analyse te maken maar wil hij als kunstenaar ook gewoon iets gerealiseerd zien. De Koning vroeg zich evenmin af hoe de door hem geschikt geachte locaties door een andere kunstenaar zouden kunnen worden ingevuld. Van Houwelingen wilde vermijden alleen abstract te kunnen praten.
Toch kan bijvoorbeeld Van Houwelingen’s toren ook gezien worden als een denkmodel over hoe je met kunst moet omgaan, en gaf Strik aan dat wat hem betreft de op het plein samengebrachte elementen ook her en der verspreid hadden kunnen worden. Vastomlijnde plannen of niet, wat in elk geval gezegd kan worden is dat de kunstenaars met de concreetheid van hun visies allen doelden op een realisatie. Ook Van Houwelingen, zo bewijst een minder utopisch tweede voorstel dat hij indiende en dat evenals dat van De Koning gelegen is op het Nuonterrein. “Misschien was het te idealistisch”, zegt De Vroom achteraf, “om kunstenaars te vragen wat ze van iets vinden zonder tegelijk een eigen werk op tafel te leggen”. En doordat dat ‘eigen’ werk te veel in de lijn van de oeuvres lag, en dus te weinig verrassing bracht naar de zin van de programmaraad, besloot men alle visies naast zich neer te leggen. De opdracht van De Koning moet zodoende als een geheel nieuwe opdracht gezien worden.
In zijn definitieve voorstel heeft De Koning zijn plannen voor het Nuonterrein dan ook danig veranderd. En vergroot, waardoor er nu sprake is van een stedenbouwkundig concept. Het nieuwe uitgangspunt is de Nuonhuisjes te laten zijn voor wat ze zijn. Door ruimte te scheppen om de huisjes heen wordt hun specifiek industriële karakter benadrukt. Het zwartgekleurde plein dat De Koning daartoe voor ogen heeft beslaat niet alleen het Nuonterrein maar loopt door op de zuidelijk gelegen grond van de gemeente en van het GVB. Met dat plein ontstaat een enorm openbaar terrein waarin de huisjes verworden tot een aantal vreemde, esthetische objecten. Maar de Konings plan behelst meer. Het 10kv huisje, een nieuw schakelstation dat de Nuon vanwege het enorme stroomverbruik op de Zuidas moet toevoegen, wordt mede door hem vormgegeven in de voor hem kenmerkende felle kleuren. Het wachthokje voor de tramchauffeurs van de GVB zal vervangen worden door een eveneens gekleurde folly, en daarbovenop wordt een podium geplaatst. Samen met een parkje van De Konings hand moeten de genoemde toevoegingen rond het plein het geheel een zekere eenheid geven. In alle stadia van zijn concept, achtte De Koning publieke toegankelijkheid van groot belang. “Ik wilde het gebied, dat jarenlang hermetisch afgesloten is geweest, teruggeven aan de mensen, het zou het mooiste zijn als ze tussen de huisjes door konden lopen.” De Nuon ging er uit veiligheidsoverwegingen niet mee akkoord zijn hekken te verwijderen. Een zwart transparant hek werd het alternatief.
“Mij was het wel gelukt om die hekken weg te krijgen. Althans, dat denk ik.” Van Houwelingen geeft toe dat hij arrogant klinkt maar “als je de opdrachtgever kunt overtuigen als kunstenaar meer verstand te hebben over wat voor werk geschikt is voor welke locatie, blijkt er veel mogelijk”. Een tactiek die vruchten afwerpt, zo illustreren meerdere van zijn gerealiseerde werken. “Ik zeg niet dat samenwerkingsverbanden nooit slagen en geloof ook in de ambities van De Vroom. Maar doordat zij een bemiddelende rol spelen zijn instanties als de programmaraad eerder geneigd compromissen te sluiten waar je je als kunstenaar in moet voegen. Ik ageer daartegen.” Uit dit verschil van mening wordt duidelijk dat de manier waarop kunst en architectuur met elkaar geïntegreerd moeten worden nog lang niet vast ligt. De mate waarin de kunstenaar zelf iets voor elkaar kan krijgen, de rol van de bemiddelende instanties, de mate waarin er bij grote opdrachten sprake is van compromissen, het zijn allemaal zaken waarover de meningen flink uiteen lopen.
Al met al heeft de programmaraad besloten het werken met visies bij een eenmalig experiment te laten. Het leverde niets verrassends op, maar misschien spelen ook de irritaties omtrent het project bij de betrokken deelnemers een rol. Twee jaar nadien lopen die nog steeds hoog op. Dat begon bij Van Houwelingen al tijdens de workshop. Zijns inziens waren daar te weinig mensen met kennis en macht aanwezig, waardoor er van ‘powerpokeren’ geen sprake was. Daarnaast werd zijn kritische standpunt, dat mede uit deze gang van zaken voortkwam, niet begrepen. Hij kreeg er althans nauwelijks reacties op. Ook Strik merkt op te veel van de samenwerking in de workshop te hebben verwacht. Moeten deze irritaties als jaloezie worden afgedaan omdat er niet op de visies van deze kunstenaars werd doorgegaan? Door zich sterk op realisaties te richten in plaats van op een visie, hebben de drie kunstenaars deze gang van zaken opgevat als een wedstrijd: wie krijgt de opdracht. In hun optiek werd die ‘gewonnen’ door De Koning. In die van de programmaraad is dat niet het geval, die beweert immers geen enkele visie uit te voeren.
Toch zijn de irritaties begrijpelijk aangezien de programmaraad zichzelf nogal eens tegen spreekt. De realisatie van De Konings werk vormt wel degelijk een uitvoering van zijn visie, hoewel slechts van een gedeelte ervan. Hij leverde immers een uitkomst, in de vorm van een openbaar gebied, voor dit specifieke terrein. En op basis van het concrete voorstel waarmee hij die uitkomst vorm gaf, achtte de programmaraad De Koning blijkbaar het beste in staat de definitieve oplossing te creëren. Daarnaast beweert De Vroom het ‘iets’ waar de programmaraad in beginsel naar op zoek was met dit ontwerp gevonden te hebben. En daar is het in zijn huidige staat, omdat er nu sprake is van een stedenbouwkundig ontwerp, ook ‘groots’ genoeg voor. Blijft het probleem dat het zich nog steeds niet concentreert op de hele wijk Vivaldi. Daarnaast past het werk naadloos in het oeuvre van De Koning, terwijl dat juist de reden was om de andere visies af te keuren. Zo is met weinig fantasie in het plein De Konings vroege vloersculptuur te herkennen, en de kleurvlakken op de follie en het 10kv huisje vormen zijn handelsmerk.
Zal De Koning uiteindelijk aan de hoge verwachtingen voldoen? Politieke uitgangspunten of culturele identiteit, die in de andere twee ontwerpen meespeelden, zijn bij hem niet van belang. De Koning baseerde zijn werk op de fysieke realiteit. Dat doet hij altijd, aangezien iedereen die realiteit ongeveer hetzelfde ervaart. Zodoende zien mensen zich niet gewild of niet geconfronteerd met de individuele uitspatting van een kunstenaar. ”De Nuonhuisjes staan nu in een negatieve stemming, ik elimineer het oordelen erover puur door ze zichtbaar te maken en te laten zijn voor wat ze zijn.” Het ‘grootse’ dat de programmaraad voor ogen heeft, vertaalt De Koning dus niet letterlijk in volumineuze objecten. De kracht van zijn werk ligt daarentegen in de ruimte die hij creëert, het ‘niets’. En hoewel dit een makkelijke realisatie suggereert, is het tegendeel waar. De Vroom; “We hebben bergen verzet en beren van de weg gehaald om groen licht te krijgen.” Het moeilijke maar tevens unieke in De Konings werk is dat hij dwars door het privé-bezit van de gronden heen denkt. Dat de Nuon meteen enthousiast was bij het idee dat zijn huisjes, in de huidige staat uitblinkend in lelijkheid, onderdeel van een kunstwerk zouden worden, mag geen verbazing wekken. De Vroom bewijst zijn bemiddelingscapaciteiten door de gemeente en het GVB eveneens te overtuigen mee te doen, en de drie instanties het werk te laten financieren. Maar zelfs dan is een makkelijke realisatie nog geen feit. Men is onlangs begonnen met de bouw van het nieuwe 10kv huisje, maar het totale project zal nog zeker tien jaar in beslag nemen. Dan staat er ook iets. Iets dat esthetisch genoemd kan worden en, doordat het hier de Nuonhuisjes betreft, tevens iets gedurfds heeft. Want wie neemt nou bij de vraag om een Trevifontijn, deze bouwwerkjes, met stip het lelijkste stukje Zuidas, als basis?