2010

De stad droomt

Jeroen Boomgaard

PDF

De stad beschrijft zichzelf op muren en straten. Maar dat schrijven wordt nooit voltooid. Het boek is nooit af en het bevat vele lege of gescheurde pagina’s.

Henri Lefebvre, The Urban Revolution (1970)

Als een immens brein stuurt de stad ons dagelijks leven. Informatie, mensen, goederen, als prikkels en signalen bewegen ze zich langs de zenuwbanen van de straten naar de knooppunten van opslag en uitwisseling. De stad is de allesoverkoepelende structuur die ons doen en laten leidt en begeleidt. Dit geldt in het algemeen voor alle steden en stedelijke conglomeraties, maar elke stad, elke metro- of megapool is verschillend in zijn specifieke opeenhoping van zones, gebieden, mogelijkheden, gebeurtenissen, contacten en mislukkingen. Elk urbaan gebied is anders door de wijze waarop het leven er mogelijk en onmogelijk wordt gemaakt en die wijze waarop de stad geleefd wordt, onttrekt zich aan de pogingen haar van een eenduidig beeld of logo te voorzien. Alle inspanningen om de stad van een brandmerk te voorzien lopen uiteindelijk stuk op het gebruik dat de stad zelf afdwingt.

Juist deze kant van de stad wordt in een aantal werken van Giny Vos tot spreken gebracht. Heel letterlijk gebeurt dat in haar eerste grote werk voor de openbare ruimte. De woorden ‘work to do’ die in de nacht van 21 op 22 december 1985 op drie kantoortorens op het Marconiplein in Rotterdam verschijnen, geven onomwonden de boodschap door die deze stad aan haar bewoners heeft. De bevolking van Rotterdam beroept zich er allang op harde werkers te zijn, maar zo direct was dit beeld van de stad nog niet zichtbaar gemaakt. Belangrijker dan het credo van haar geboortestad dat Vos hier laat zien, is echter de uitspraak die ze ermee doet over de rol van de kunst in het publiek domein. Wie spreekt en wie wordt aangesproken, is een vraag die op de achtergrond van elk debat over kunstwerken in het openbaar gebied speelt. Is het de kunstenaar die zijn beelden naar buiten brengt in de hoop een publiek te bereiken of is het de opdrachtgever die het kunstwerk gebruikt om zijn ideeën over cultuureducatie, wijkidentiteit, sociale cohesie of gentrificatie uit te venten? Of komen, in een poging het eenrichtingsverkeer om te draaien of te verbloemen, de bewoners deze keer zelf aan het woord? Bij Vos spreekt de stad. De stad niet als bestuur of organisatie, evenmin als bewonersvereniging of projectontwikkelaar, maar als knooppunt van gebouwde omgeving en dagelijks gebruik. De stad als praktijk, als ‘gebeurtenis’, even historisch bepaald als toekomstgericht, en even onvolmaakt als onverwacht.

Ook in een werk dat twintig jaar later tot stand komt, is de stem van de stad hoorbaar. Lokroep/The Painted Chat uit 2006 toont nog duidelijker op welke wijze het urbane zich kenbaar maakt. Op een loods van stads beheer, bijna op de rand van de stad, verschijnen wanneer het donker wordt grote woorden. De woorden zijn ontleend aan het jargon van de groenvoorzieners, stratenmakers en zoutstrooiers die er hun domicilie hebben, maar deze benoeming van de praktijk die in het gebouw verborgen zit, wordt afgewisseld met woorden die naar een veel sprookjesachtiger realiteit lijken te verwijzen. Een vreemde, poëtische stem zingt zijn teksten in de nacht, woorden die een uitdrukking zijn van de omgeving zoals die daar daadwerkelijk wordt geleefd, maar ook verwijzingen naar alles wat zich er mogelijk heeft voorgedaan of er ooit zal kunnen plaatsvinden. Het is de stad die hier haar bestaan verkondigt en die tegelijk fantaseert over toekomst, over alles wat ze dit marginale terrein te bieden heeft. Maar als je langer kijkt zie je dat de woorden geen zin vormen, ze reageren uitsluitend op elkaar. Het gebouw associeert op de klanken die het voortbrengt, het laat zich meeslepen van het ene woord naar het andere (‘mistroost’, ‘moerstaaf’, ‘mode moer’, ‘lamoer’), van zakelijk naar betoverend en van beschrijvend naar onmogelijk. De stad lijkt hier in zichzelf te praten, ze droomt.

In 1997 maakt Vos een installatie getiteld The Things That Dreams Are Made Of. In een houten wandkast staan gestolde schaduwvormen, zwarte beeldjes zonder duidelijke vorm of betekenis. Ertussen staan losse ledblokjes waar woorden op verschijnen. Telkens andere, alsof iemand een wanhopige poging doet de onbestemde gestalten te benoemen. Het is een werk dat het droomproces goed weergeeft: het soms dreigende karakter van de schimmen in ons hoofd en de droomactiviteit die dit tracht te ordenen en te bezweren. Met deze expliciete droom en de onmogelijkheid hem te vatten, geeft Vos inzicht in een thema dat ook in haar werk voor de openbare ruimte een grote rol speelt. Dat wordt goed zichtbaar in Second Thought, dat zij in 2008 in Groningen realiseert. Aan het plafond van een overdekte fietsenstalling hangt een doorzichtige koepel waarin, op de kop, de contouren van een gebouw in lichtlijnen verschijnen. Het gebouw gloeit op en dooft weer uit, en dan blijkt er ineens een dreigende vleermuisachtige schaduw over het gebouw te hangen. Omdat de bol van tijd tot tijd bespikkeld raakt met vrolijk rondwentelende lichtvlokjes, blijft de lezing van het werk in eerste instantie luchtig. Pas bij nader inzien onthult het zijn meer dromerige en dreigende kanten. Het gebouw dat in het sneeuwhuisje zit opgesloten, is het negentiende-eeuwse station dat door de nieuwe fietsenstalling voor een deel aan het zicht ontrokken wordt en dat in gerestaureerde staat veel van zijn voormalige functie verloren heeft. Om als sneeuwhuisje voort te bestaan is misschien wel de grootste wens en tegelijk de grootste angst van elk gebouw. En dat lijkt het lot van het oude station. Maar het gebouw droomt ook van de schaduw die het ooit over de stad wierp en over de macht die het mogelijk ooit weer zal hebben.

Wat bij The Things That Dreams Are Made Of nog de persoonlijke droom van de kunstenaar is, blijkt zich hier als een droom op het niveau van de stad af te spelen. En met terugwerkende kracht tekent dat alle eerdere werken van Vos in de openbare ruimte. In Work to Do is er dan ook geen sprake van een aansporing, maar eerder van een bezorgde gedachte, die de stad halfslapend voor zich uit mompelt zoals ook het gebouw in Westpoort praat in zijn slaap. Dat het in deze dromen net als in de onze altijd gaat om beelden die zowel een lichte als een duistere kant hebben, is zichtbaar in het werk dat als het ultieme droombeeld van Vos kan gelden. Castle for Mike (1997) heeft een hallucinerend karakter, maar het is bij een droom gebleven: het werk blijkt niet uitvoerbaar. Maar het laat zien op welke manier Vos ten diepste een stad doorgrondt. New York is hier niet alleen een lichtstad geworden die Parijs naar de kroon steekt, maar ook een stad die droomt over een heroïsch verleden dat ze nooit bezeten heeft en die aan nachtmerries lijdt over het gesloten fort waarin ze een aantal jaren later zal veranderen.

Het dubbelkarakter van de droom is het kenmerk van het werk van Giny Vos. Het is toeschietelijk en afstandelijk, toegankelijk en ondoorgrondelijk. Daardoor past het naadloos in de stedelijke ruimte, of beter, in de stedelijke dynamiek die ook altijd gekenmerkt wordt door de paradox van nabijheid en anonimiteit. Een paradox die je niet algemeen kunt aanwijzen, maar die zich op alle gedifferentieerde plekken van de urbane omgeving op steeds andere wijze toont. Zo laat De verlichte kamer (2007) het dubbelzinnige karakter van het Limosterrein in Nijmegen zien. Dit voormalige kazerneterrein is door de gemeente Nijmegen opengelegd voor woningbouw en, zoals gebruikelijk in de Nederlandse stadsvernieuwing van de afgelopen jaren, vooral gevuld met zogenaamde stadsvilla’s in een veilige, parkachtige omgeving. De verlichte kamer bestaat uit het restant van een officiershotel dat later werd gebruikt voor studentenwoningen. Het overgebleven deel is een stukje van twee verdiepingen waarin, wanneer het donker wordt, een simpel interieur van een tafel met een stoel oplicht. Het voorheen gesloten kazerneterrein lijkt gezellig geworden, exterieur en interieur raken vermengd in deze typisch Hollandse avondinkijk waarbij de gordijnen nooit gesloten zijn. Bij nader inzien is het scheefgetrokken interieur echter kil en weinig uitnodigend, het gebouwtje zelf kiert aan alle kanten en biedt geen onderdak. De Verlichte Kamer is even gastvrij als de bewoners van het gebied die bij het ontstaan van het kunstwerk vooral de komst van een ‘hangplek’ vreesden.

Telkens opnieuw blijken de vriendelijk ogende werken van Vos een venijnige ondertoon te bevatten. Miracle in between, in 2008 gerealiseerd voor een tentoonstelling in de openbare ruimte van Delhi, toont opnieuw een beeld uit de slaap. In een woud van bamboestaken drijft een bootje van licht. In alle opzichten toont het een toestand van overgang, een ‘tussen’: het staat op Ramlila Ground, een strook grond tussen oud en nieuw Delhi in, en maakt een combinatie van traditioneel bouwmateriaal met de allernieuwste techniek. In die zin deelt het in het Indiase optimisme over de transitie naar een lichtere toekomst. Maar het bootje is ook gevangen in de tralies van bamboe, die daarmee de opsluiting van de stad in ontelbare gated communities aanwezig stellen. Door hun dubbele karakter laat dit soort werken zich lastig plaatsen. Ze bieden een blik op verborgen kanten van de stad, maar de rol die zij daarbij spelen voor de openbare ruimte is niet direct duidelijk. Om dat te begrijpen moet we nog beter kijken naar de wijze waarop deze droombeelden zijn samengesteld en hoe ze inwerken op de plek waarop ze zich bevinden.

In 2008 komt in Apeldoorn een nieuw stationsplein tot stand dat gedomineerd wordt door een 100 meter lange glazen wand waarvoor Vos Reizend zand maakt. Met behulp van meer dan een miljoen leds, die achter een wand van geëtst glas zijn geplaatst, schept zij een voortdurend veranderend en verwaaiend zandlandschap, woestijnbeelden in het hart van de stad. Ook dit werk doet denken aan een droom: Apeldoorn mijmert over zijn verleden, opgedolven uit de omringende zandwoestenij van de Veluwe, maar misschien verlangt de stad daarbij ook terug naar de tijd dat ze nog geen grootstedelijke ambities kende, of vreest ze het moment dat het zand haar weer zal overspoelen. In ieder geval ontstaat precies op de plek waar het leven bruist en de grootstedelijke dynamiek tot uitdrukking komt in de elkaar kruisende en botsende drommen reizigers en fietsers een rustgevend beeld dat de plek karakter geeft zonder dat de betekenis ervan valt vast te leggen. En deze betekenisleegte is typerend voor de manier waarop het werk van Vos de stad tot spreken brengt. Steeds gaat het om een beeld dat geen extra informatie verschaft, dat zich niet nadrukkelijk uitspreekt en dat de stedelijke complexiteit en dubbelzinnigheid kleedt in nietsverhullende helderheid. En hoewel het werk vaak deel uitmaakt van ingrijpende wijzigingen in het stedelijk weefsel, keert het zich tegen de pogingen openbare ruimte te ontwerpen. Met zijn dromerige karakter verzet het zich tegen de ingrepen die de onbestemde ruimtes van de stad een duidelijke bestemming willen geven met behulp van een op specifieke doelgroepen afgestemd design. Bij Vos wordt de openbare ruimte weer de ruimte die de stad openlaat, een ruimte waarvan de betekenis niet tot een welomschreven gebruik wordt gereduceerd, maar waar betekenisproductie mogelijk wordt doordat het gebruik niet vastligt.

De stad droomt. En alle pogingen haar te wekken zijn tot mislukken gedoemd. Hoe precies de planologische ingrepen ook zijn, en hoe doordacht de politiek van de ruimte ook probeert plooien glad te strijken, de complexiteit van de stad zorgt altijd weer voor nieuwe kreukels en obstakels. Vooral in de nacht toont de stad haar ware gezicht. Dan vullen de stegen, straten en pleinen zich met wensen en onvervulde verlangens, dan sluipt de angst langs de muren, dan is de stad gelukkig met al haar zorgen. In het donker lichten dan de werken van Giny Vos.

Gepubliceerd in: Giny Vos, Singing in the Dark, 2010, Valiz, Amsterdam