2008

Zuidas Residentie

Bik van der Pol

PDF

Lezing door Bik van der Pol bij de presentatie van Vrije Ruimten Zuidas AIR 2008

De onderliggende ambities van de Zuidas worden beheerst door de ‘hegemonic ideology’ – het verlangen naar het miraculeuze, misschien wel – het worden van een belangrijk financieel centrum – met als belangrijkste voorbeelden La Défense en La Rive Gauche in Parijs, Potsdamer Platz in Berlin en de Docklands in London. Is het mogelijk aspecten van dit verlangen terug te vinden op en rond de Zuidas? En wat zijn de gevolgen van dit verlangen voor de publieke domein?

Graag zouden we onze gedachten delen over de gebouwen en publieke ruimte en zouden we hardop willen denken, soms misschien wat onsamenhangend; over de toenemende privatisering van de publieke ruimte en over de gevolgen daarvan voor onze beleving van ‘toegang tot iets hebben’. Of wat het voor onze beleving betekent ‘geen toegang tot iets te hebben, en wat dat inhoudt voor de mogelijkheid een ‘gemeenschap op te bouwen’.

Rond 1980 liet het Kunsttijdschrift ‘Artforum’ een enquête onder kunstenaars rondgaan, waarin hun mening en ervaring werd gevraagd naar veranderingen in hun publiek. Het publiek en de openbare interesse voor kunst was toen, net zoals nu een belangrijke kwestie. Instellingen vroegen zich af wie hun publiek eigenlijk was, waar ze naartoe gingen als ze niet naar het museum kwamen, waarom ze niet kwamen, en wat daarvan de gevolgen voor het bestaansrecht van die instellingen en kunstenaars was.

De kunstenaar Vito Acconci stelde dat er twee opties zijn voor zover de galerie en de kunstruimte nog gezien kunnen worden als ruimtes met activiteiten: ten eerste de optie de galerie te gebruiken als een ‘taal’, als een mededeler van betekenis, en ten tweede de galerie te benutten als ruimte waar kunst ‘zich voordoet’, waar kunst een plaats heeft terwijl er iemand kijkt: de toeschouwer.

Hij koos voor de tweede optie, zoals we nu nog steeds doen, zij het dat we ook willen opmerken dat kunst gebeurt en zich manifesteert op andere plaatsen dan alleen galerieën en kunstruimtes. De galerie heeft zich veranderd, maar de impact van zijn woorden hebben nog steeds gelding. In Acconci’s woorden wordt de kunstruimte een ontmoetingsplek, een plek waar een gemeenschap gevormd kan worden, waar een gemeenschap tot orde geroepen kan worden, of naar opgeroepen kan worden met een bijzondere bedoeling’. Dit komt dicht bij wat wij zouden begrijpen als publieke sfeer of publiek domein’.

Wat betekent het als wij kunstenaars het museum of galerie laten voor wat het is, en onze observatie, onze ‘antropologie’ loslaten op onze alledaagse omgeving, op door verschillende gedeelde publieke ruimtes, op de ruimte die wij openbaar noemen? Het is geen toeval dat we de term ‘antropologie’ gebruiken. Ondanks dat antropologie en kunst verschillende entiteiten zijn, menen we dat ze ook overeenkomsten hebben. In de moderne antropologie neemt men aan dat cultuur centraal staat in de menselijke natuur. In andere woorden: onze soort heeft het vermogen ontwikkeld de wereld in symbolen te kunnen zien. We kunnen deze symbolen leren en onderwijzen en we kunnen de wereld (en onszelf) op basis daarvan veranderen.

Is er publieke ruimte op de Zuidas? Wij zouden zeggen van niet. Het vertelt ons, tenminste tot op dit moment, dat het onmogelijk is een fatsoenlijke kaart te krijgen met een grondplan, waarop de publieke ruimte is aangegeven.

Alle ruimte die nog niet ingenomen is door de hoofdstad is ruimte die gericht is op de doelen van de stad: snel en efficiënt transport van mensen en goederen. Er is idealisme en dat is het ideaal van de hoofdstad. Dit idealisme schept symbolen. Toegang voor alle soorten publiek om te doen wat het wil, is in principe mogelijk, maar is in realiteit gereserveerd voor doelgroepen die deel uitmaken van het systeem. De Zuidas is een middelpunt. Niet een plek om samen te komen, laat staan om je vrije tijd door te brengen. Maar om de verbeelding te laten zwerven hebben we misschien een ander type publiek domein nodig. Aangezien Nederland meer en meer in de ban van een ‘building mania’ komt, wordt het steeds urgenter na te denken het soort publieke ruimte dat we willen. De vraag is steeds meer hoe willen we omgaan met een publiek domein, dat een steeds groter deel uitmaakt van onze omgeving en van ons collectief bewustzijn. Een soort ruimte die misschien zelfs een bijzonder type verbeelding schept…..

Wij geloven niet dat kunst dit gat kan vullen. Als we een ander soort publiek domein willen, dan moeten we dat benaderen als iets cruciaals. We moeten niet toestaan dat het maar een gestroomlijnd ongebruikt gebied is tussen gebouwen en snelwegen. Als het publiek belang ons interesseert dan moeten we een start maken de plekken actief tot een belangrijk onderdeel van de publieke ruimte te maken, de dingen vanuit een totaal andere hoek te zien, en ons it te rusten met de verbeeldingskracht, dat wat we zien ook anders gezien kan worden.

De laatste paar maanden zijn we keer op keer over onze vragen, twijfels en kritiek van ons onderwerp gegaan. Als de publieke ruimte zich niet laat traceren maar de enige plek die in geringe mate als ´publiek´ benoemd wordt de straten en de pleinen zijn, is het dan productief over ´publiek domein´ te denken als iets symbolisch, iets dat een transformatie teweeg brengt?

Zouden we de ambities en wensen in het publieke domein van de Zuidas op een andere manier kunnen traceren? Is het mogelijk de belangrijke symbolen – succes en geluk – ergens in de publieke ruimte van de Zuidas onder woorden te brengen en voor te stellen? Kunnen we ze in andere woorden misschien vinden in het enige bereik dat we echt delen, de lucht? Voor ons is deze lucht – die naar binnen dringt en tussen de architectuur en fysieke bouwwerken, hun functies en dagelijks gebruik kruipt – de sleutel, het uitgangspunt in de zin van het potentieel een verbeelding te maken van iets dat er impliciet is, opgenomen in het verlangen, en dat misschien alleen versterkt zou moeten worden: de geur van succes van de Zuidas.

Het voorgaande vormde onze richtlijn voor een onderzoek dat zich uitstrekte van de mogelijkheid en onmogelijkheid van het exact traceren van de publieke ruimte, de invloed van verbeelding op de publieke ruimte, onze 5-maanden lange zoektocht naar het ultieme en miraculeuze symbool van geluk, de verkondiger van succes: de vierbladige klaver (waarvan we er 42 in de buurt van de Zuidas vonden), – en een studie naar het wezen en de geur van succes, die tot een parfum moet leiden. Het is de bedoeling komend jaar de geur in samenwerking met professionele parfum specialist op een of andere manier op de Zuidas toe te passen.

We hebben vooralsnog geen antwoorden op al onze vragen. Dit is voor ons slechts het begin.