Culturele kakofonie
Een aantal jaren geleden deden twee begrippen hun intrede in het Nederlandse beleidsjargon en ze kwamen ook nog uit dezelfde koker: culturele planologie en cultureel ondernemerschap. Die begrippen lijken een tegengestelde beweging te suggereren. Terwijl culturele planologie een bolwerk op wil werpen tegen de uitverkoop van de openbare ruimte, en cultuur inzet tegen denken in termen van rendement, is het idee van cultureel ondernemerschap juist gebaseerd op een notie van cultuur die zichzelf te gelde maakt. De twee lijken zo de twee kanten van dezelfde medaille te vormen: commercialisering en privatisering zijn onafwendbaar, ook de kunstenaar moet daaraan geloven, maar tegelijk moet de cultuur als algemeen belang een tegenwicht blijven bieden tegen de uitwassen van het marktgerichte denken.
Dat klinkt heel mooi, maar als we wat achterdochtiger kijken is er een andere optiek mogelijk. De paradox dat de kunstenaar als cultureel ondernemer een belangrijk deel kan uitmaken van de culturele planologie betekent misschien dat er meer overeenstemming tussen de twee polen bestaat. In dat wantrouwende licht verschijnt de culturele planologie als een onderneming die geen tegenwicht biedt maar die de scherpe kantjes van de marktwerking verdoezelt. Terwijl het uitdelen van de openbare ruimte aan private partijen onverminderd doorgaat zet de culturele planologie een molen in werking die betrokkenheid moet genereren. Sinds Fortuyn wringt de overheid zich in vele bochten om dichter bij haar burgers te komen, maar de greep op de partijen die de ontwikkeling aansturen is zij allang kwijt. De betrokkenheid die de culturele planologie nastreeft zou dan niet meer zijn dan een doel op zich, een nieuwe vorm van consumptie en vermaak waar in een recent nummer van Open de term interpassiviteit voor werd gemunt.
Deze achterdocht wordt gevoed door het denken in termen van belangen in plaats van belang, dat een cruciaal onderdeel lijkt te vormen van de culturele planologie. Omdat de deelnemers aan het proces worden aangesproken op basis van hun belang blijft de uitverkoop van de cultuur en de openbare ruimte in termen van gewin en rendement het uitgangspunt vormen. Zolang de overheid er niet in slaagt, om wat voor reden dan ook, het algemeen belang centraal te stellen, preekt de kunstenaar in deze processen alleen voor eigen parochie en is het belang van de meest draagkrachtige partij doorslaggevend. De uitkomst is dan dat de discussie over de inrichting van de openbare ruimte naast begrippen als schaamgroen en makelaarswater binnenkort verblijd zal worden met de notie ontwikkelaarscultuur.
Culturele planologie kan een positieve sturende kracht vormen bij de inrichting van Nederland maar eerst moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Algemeen belang dient de inzet te zijn van de discussie, de structuur van beslissingsbevoegdheden moet open op tafel liggen en kwaliteit dient uitgetild te worden boven het braakliggende terrein van de voorkeur waar ‘goed’ wordt gedefinieerd op basis van getal. Pas dan wordt bijvoorbeeld de kunstenaar aangesproken op zijn expertise en dient zijn fantasierijke onmacht niet langer als legitimatie van het armoedige onvermogen van de overheid.
Deze colum werd eerder gepubliceerd in K.I.P., magazine beeldende kunst en vormgeving Noord-Holland, jrg. 1 (2005), p. 18.