Onhaalbaarheid als ideaal
Als we ervan uitgaan dat sommige projecten in het publieke domein een rol voor de kunst nastreven die utopisch te noemen valt, is onuitvoerbaarheid een wezenlijk onderdeel ervan. Ik heb het niet over de vaak nogal brave interventies waarbij een sculptuur zich tracht te voegen naar de eisen van de omgeving, of waar de kunstenaar zich transformeert tot vormgever. Ook dat zijn werken die aan de claustrofobie van de institutie kunst willen ontsnappen, maar het blijft bij een ommetje. De overschrijding neemt pas serieuze vormen aan wanneer de kunstenaar niet minder dan een hele stad op het spel zet, of de wereld zelf wil veranderen. Het is de negentiende-eeuwse droom van het gesamtkunstwerk die hier nog steeds de kunst achtervolgt: de machteloosheid en isolement van de kunst gecompenseerd door haar metafysische lading leverde bij elkaar de droom van een alles overkoepelend werk, een kunstwerk dat een eind aan de kunst zou maken. Stedenbouw en architectuur vormen daarbij vaak de eerste stap op weg naar het totaal. Het is opvallend hoeveel kunstenaars de utopie trachten te plannen met behulp van architecturale ontwerpen. Het bouwen van de nieuwe wereld wordt letterlijk ter hand genomen. Een dergelijke onderneming heeft het voordeel dat het de kunstenaar bevrijdt van de stigmata van ‘de kunst’, als kunstwerk overstijgt het zichzelf en betreedt het het podium van de realiteit. Maar daarmee schept het in feite ook de voorwaarde voor zijn onuitvoerbaarheid.
Voor de Russische constructivisten was de overgang naar de architectuur een logische stap. Tatlins Monument voor de Derde Internationale uit 1919-1920 met zijn in verschillende tempi draaiende kubus, bol en cilinder, gevangen binnen de spiraal van de vooruitgang, beoogde niet minder dan een regeringscentrum voor de nieuwe macht te vormen. Het model ervan werd in triomf door de straten van Moskou gevoerd, maar het gebouw kwam nooit tot stand. Zelfs voor een regiem dat kolossale architectuur als bewijs van zijn succes hanteerde was de schaal ervan te groot. Maar dat was waarschijnlijk niet de enige reden dat het project niet werd uitgevoerd. Het beeld van een maatschappij in permanente beweging, spiralend een onbekende toekomst tegemoet, gaat de meeste machthebbers te ver, en ook in de Sovjet-Unie koos men uiteindelijk voor de consolidatie van het reëel bestaande socialisme in stevige neoclassicistische vormen die de utopie als reeds gestold konden voorstellen.
Haaks op de werkelijkheid
Het besef dat de utopie onder de bestaande omstandigheden niet gebouwd zou kunnen worden tekent de plannen van de generaties na Tatlin. De gedroomde architectuur die kunstenaars uit de jaren vijftig, zestig en zeventig ontwerpen, veronderstelt een andere samenleving die haaks op de werkelijkheid staat. Onuitvoerbaarheid werd daarmee een integraal onderdeel van het plan. Het Unitair Urbanisme van de Internationale Situationisten en de plannen voor New Babylon van Constant die daaruit voortkwamen, getuigen hiervan. Het Unitair Urbanisme was erop gericht de omgeving van de mens te herscheppen, in overeenstemming met de meest progressieve opvattingen op elk gebied. Daarmee betoont het zich opnieuw een project dat elke afzonderlijke vorm van kunst wil overstijgen. Een nieuwe vorm van leven in een nieuwe omgeving, daar gaat het om. En aangezien die nieuwe vorm van leven pas tot stand kan komen na een aantal noodzakelijke omwentelingen, is van de uitvoering van dit grootse project van omvorming van de hele stad tot publiek domein geen sprake. Ook volgens de Situationisten zelf was het voorlopig niet meer dan een programma en een serie geïsoleerde experimenten, in afwachting van de grote dag. Constants maquettes voor New Babylon moeten volgens hemzelf gezien worden in het licht van de heersende onmogelijkheid. De enorme structuren, ingedeeld in uiteenlopende zones die even zovele verschillende atmosferen voor de nomadische gebruiker betekenen, die uiteindelijk als een groot net over het bestaande landschap en dwars door de oude steden zouden moeten komen te liggen, tonen volgens hem wat er mogelijk zou kunnen zijn. Onrealiseerbaar zijn deze plannen slechts omdat de bestaande werkelijkheid de verwezenlijking van dit creatieve potentieel tegenhoudt. Volgens Constant kan “(…) de creativiteit van nu zich nog slechts manifesteren als een inbreuk op, een conflict met de werkelijkheid van vandaag.” De onuitvoerbaarheid van het plan is hier het bewijs van de stagnatie van de maatschappij. Juist uit het feit dat het niet gerealiseerd wordt haalt het zijn grootste zeggingskracht. Deze negatieve slagkracht verklaart waarom zo veel van de projecten uit de afgelopen honderd jaar zo ambitieus en verstrekkend zijn dat ze het geloof in hun verwezenlijking zwaar op de proef stellen. Tegelijk leggen ze zich echter niet neer bij hun geringe levensvatbaarheid. Hoewel de onuitvoerbaarheid bij grootschalige plannen van kunstenaars er meestal dik bovenop ligt, is een van de kenmerken ervan dat ze worden uitgewerkt alsof ze direct kunnen worden gerealiseerd. De kunstenaar concretiseert de onhaalbaarheid omdat het veld van de realiteit niet bij voorbaat zijn speelterrein afbakent. Hij blijft geloven in de goede afloop, ook al verwijst iedereen zijn project naar het rijk der fabelen. Ooit zal zijn droom werkelijkheid worden.
Zicht op de toekomst
In de loop van de jaren zeventig kwam het model van negatieve dialectiek steeds meer onder druk te staan. De onuitvoerbaarheid verloor haar geldigheid. Kunstenaars gingen steeds vaker op zoek naar directe realisatie van de toekomstige samenleving in de vorm van politiek engagement, of ze trokken zich terug in het isolement van de woestijn waar de droom op grote schaal kon worden verwezenlijkt, maar waar de utopie oploste in een fata morgana. Zoals de Amerikaanse kunstenaar Peter Fend constateert is de weg naar de architectuur op dat moment voor de kunst afgesneden. Plannen van kunstenaars als Robert Smithson en Walter De Maria worden volgens hem uitsluitend als kunst gezien, als interessante maar onbruikbare beelden die bijgezet kunnen worden in de ontwikkeling van de kunst.
De laatste jaren lijkt de weg naar de architectuur echter weer gevonden te zijn. Door het al te utopische te vermijden en realisme en realiseerbaarheid voorop te stellen, lukt het kunstenaars projecten te realiseren die meedraaien in de maatschappelijke molen. Binnen een algemene tendens om te kiezen voor microstrategieën in plaats van structurele verandering gaan ze samenwerkingsverbanden aan met planologen, architecten, bestuurders en gebruikers op een manier die hun haalbaarheid vertaalt in het betonnen jargon van de macht. De fantasie van almacht is ingewisseld voor de dagdroom van het kleine geluk. Hoe realistisch en hanteerbaar deze werkwijze ook is, de afwezigheid van de gedroomde onmogelijkheid ontneemt ons in zekere zin het zicht op de toekomst. Juist onhaalbare, en te ambitieuze projecten bezitten namelijk het vermogen ons de wereld te laten zien zoals we die nog niet voor mogelijk hielden. Niet omdat de plannen uiteindelijk gerealiseerd zullen worden, maar omdat ze gezien kunnen worden als studie voor een toekomstige maatschappij, als modellen die uiteindelijk kunnen worden toegepast. Deze toekomstvisies blijken echter vooral zonder tussenkomst van de kunstenaar ontwikkeld te worden, en op een manier die een droom doet veranderen in een nachtmerrie. Zo stelde Allan Kaprow begin jaren zeventig een project voor waarin een wereldwijd netwerk van ‘TV-arcades’ zou worden opgezet. Plekken waar men tegelijk zou kunnen zenden en ontvangen, waar iedereen zou participeren aan alles wat ook elders te zien zou zijn. Het is de droom van een volledig interactief publiek domein die zo kenmerkend was voor de kunst uit die tijd. Deze utopie is ondertussen gerealiseerd, maar in zijn a- of misschien zelfs dystopische vorm: het internet is de grootschalige uitvoering van deze droom, maar de openbaarheid is er ingeruild voor louter toegankelijkheid, alles wordt door iedereen gedeeld, maar iedereen handelt in het isolement van zijn particuliere fascinaties. Wat er aan openbaarheid rest op het internet wordt als het grootste probleem ervan ervaren: de gebruiker wordt gebombardeerd met reclame voor privacy-protectors en internet washers, die elk spoor van gebruik tegen vreemde ogen beschermen.
Niet-gerealiseerde projecten worden ingehaald door de werkelijkheid op een manier die als een schaduw achter hun glanzend optimisme verborgen ligt. De ‘belevingsarchitectuur’ heeft de grauwe woonblokken van het modernisme goeddeels vervangen, maar de hoop van de Situationisten is juist daardoor definitief vernietigd. Pretparken en shopping malls rijgen zich aaneen als de keten van structuren die Constant heeft ontworpen, maar de bevrijding die er geboden zou worden is er gekerkerd door de ketens van de consumptie. Het hardhandig ontwaken uit een droom die werkelijkheid blijkt te zijn hoeft niet eens zo lang op zich te laten wachten. Toen Giny Vos in 1995 Castle for Mike ontwierp veranderde zij Manhattan in een feeërieke vesting, een toe-eigening van de Europese geschiedenis op waarlijk Amerikaanse wijze. Het huidige Manhattan is een bolwerk geworden, maar de lichtende muren uit het droombeeld zijn vervangen door onzichtbare bewakingsmechanismen en duistere controlepraktijken die de rest van de wereld panisch buiten de deur trachten te houden. Kort geleden deed Hans van Houwelingen het voorstel de KPN-toren in het Drentepark aan de Zuidas om te bouwen tot een Amsterdamse variant van de Eifeltoren. Als de overheid de kunst serieus nam, zo meende hij, dan moest de mogelijkheid geboden worden iets groots te realiseren. In zekere zin plaatst hij zich hiermee in het spoor van Constant: ook Van Houwelingens voorstel lijkt vooral bedoeld om het maatschappelijk onvermogen aan de kaak te stellen. De toren die hij zich droomt zal zeker niet gebouwd worden. Toch is het zaak zijn ontwerp nog eens goed te bekijken: ergens in de schaduw ervan schuilt het monster waarmee Amsterdam zich binnen afzienbare tijd zal willen tooien.
Literatuur
Constant, Opstand van de Homo ludens, Bussum 1969.
Hans Ulrich Obrist & Guy Tortora (Red.) Unbuilt Roads; 107 Unrealized Projects, Cantz Verlag 1997.
www.ginyvos.nl
Gepubliceerd in : Open nr. 5 (2003), pp. 26-31