2008

Geen kwestie van smaak

Wilma van Hoeflaken

PDF

Ook kunstwerken moeten voldoen aan “redelijke eisen van welstand”. Paradoxaal maar waar. Een kunsthistoricus stuitte onlangs op een kunstwerk dat zo goed paste in de omgeving, dat je het niet meer zag. ls het dan goed?

Een voetstuk met daarop drie zwaarden van elk zo’n drie meter hoog, die met de punten naar elkaar toewijzen. Over dat kunstwerk, bedoeld als knipoog naar de NAVO-basis in Brunssum, zijn lange discussies gevoerd in de plaatselijke commissie welstand. De wapens zijn uitgevoerd in lichtroze, lichtblauw en lichtgeel. De commissie welstand was niet gelukkig met die pasteltinten. Maar dat was niet het grootste probleem. “Wij worstelen met de vraag of we überhaupt wel mogen oordelen over een kunstwerk”, zegt Mariette Gobbens, de secretaris van de commissie, “In hoeverre kun je een welstandsadvies geven over een kunstwerk? Wij willen liever niet op de stoel van de kunstenaar gaan zitten. Een kunstwerk kan toch niet voldoen aan redelijke eisen van welstand? Het mag best opvallen. Bij het beoordelen van kunst gaat het toch om andere criteria.”

De manier waarop de kwestie uiteindelijk is afgehandeld, is een noodoplossing, vindt Gobbens. De gemeentelijke afdeling vergunningen oordeelde dat het kunstwerk eigeniijk tot straatmeubilair gerekend moest worden. “Dat is vergunningvrij, dus toen kon het werk geplaatst worden zonder dat welstand een oordeel had uitgesproken”, zegt Gobbens, “Dan stel je dus de vraag: is het straatmeubilair als het langs de openbare weg staat, of in dit geval op een rotonde? Of is het een bouwwerk? Dat is een juridische afweging. Het kunstwerk als straatmeubilair betitelen is een pragmatische oplossing. Was dat goed? We worstelen er nog steeds mee.” In de commissie welstand en monumenten in Den Haag voeren ze dit soort discussies niet. “Inhoudelijk bemoeien wij ons niet met kunstwerken”, zegt voorzitter Rainer Bullhorst, “Wij beoordelen een kunstwerk uitsluitend in relatie tot de omgeving.”

Den Haag kent naast de commissie welstand en monumenten de Acor, de adviescommissie openbare ruimte. Deze commissie toetst alle objecten in de openbare ruimte, van bruggen tot lantaarnpalen en straatmeubilair. In deze ambtelijke commissie zit een afgevaardigde van de commissie welstand en monumenten, een landschapsarchitect. “De Acor brengt advies uit aan onze commissie. Wij kijken vervolgens alleen maar naar de locatie”, zegt Bullhorst. In Den Haag wordt al jaren op deze manier gewerkt. “Dat gaat goed”, zegt Bullhorst, “Wij kunnen er prima mee uit de voeten en we krijgen geen klachten. Niet van burgers en niet van kunstenaars.”

Klachten van burgers waren er wel in Wageningen, waar momenteel gesproken wordt over de exacte locatie van het monument Vrijheidsvuur. Dat is een hoge koperen zuil, met bovenin een permanent brandende gasvlam. De zuil gaat omhoog als de zon schijnt en zakt weer als de zon verdwijnt. Aan deze op- en neergaande beweging dankt het Vrijheidsvuur de bijnaam de paal van Bernhard. Het kunstwerk heeft als proef even op het 5 Mei-plein gestaan. In de korte tijd dat het publiek de Paal kon bewonderen, regende het klachten. Er werd zelfs een televisieuitzending aan de commotie rondom het object gewijd. Dat de paal weer verdween, had daar overigens niets mee te maken, zegt Johan Cornelis, secretaris van de Wageningse welstandscommissie. Het was de locatie waarmee men ontevreden was. Op het 5 Mei-plein staat al een ander oorlogsmonument en bovendien is hier hotel De Wereld gevestigd, dat eveneens een blijvende herinnering aan de Tweede Wereldoorlog is. “Die monumenten hebben ruimte nodig en dat geldt ook voor het Vrijheidsvuur. Daarom heeft de kunstenaar gezocht naar een alternatieve plek”, zegt Cornelis. Die is gevonden op een steenworp afstand, aan de Generaal Foulkesweg. De commissie welstand buigt zich nog over de inrichting van de plek. “Het is een mooie weg met monumentale panden en veel bomen”, zegt Cornelis, “Het gaat om de binnenstad, een gebied met een bijzonder welstandsniveau. We pakken het serieus op. De commissie is op de locatie wezen kijken en heeft overlegd met de kunstenaar, die er natuurlijk ook ideeën over heeft.”

Bruikbaar criterium
In Wageningen beperkt de commissie welstand zich niet tot een oordeel over de locatie. Ook het kunstwerk op zich wordt beoordeeld. “Als dat nou echt provocerend was vormgegeven, had de commissie wel kunnen ingrijpen”, zegt Cornelis. In Nunspeet daarentegen onthoudt de commissie welstand zich heel nadrukkelijk van een oordeel over kunstwerken. Wat de leden persoonlijk vinden van de Strandslaper, een groot buizenframe dat een ligstoel met een figuur erin voorstelt, is niet relevant. “Als ik dat lelijk vind, is het mijn probleem”, zegt Eric Hulstein, secretaris van de commissie, “Dat weegt niet mee in ons oordeel.” Wel adviseerde de commissie negatief over de geplande locatie aan de A28. “Volgens ons was er geen relatie met de omgeving. Voor mensen die er in hun auto langsrijden is niet duidelijk waarom juist dat kunstwerk daar staat.” Overigens heeft het Nunspeetse college van burgemeester en wethouders het advies van welstand naast zich neergelegd.

Aan Cornelis uit Wageningen de vraag wat de criteria zijn bij het beoordelen van kunstwerken. “Dat is lastig”, erkent hij. “Voldoet het kunstwerk aan redelijke eisen van welstand? Als je het mooi vindt, zeg je waarschijnlijk ja en als je het lelijk vindt zeg je nee. Bij het beoordelen van kunstwerken ligt daarom voor de commissie de nadruk op de omgeving. Past het kunstwerk daarin?” Het is zeer de vraag of voldoen aan redelijke eisen van welstand een bruikbaar criterium is. Cornelis geeft al aan dat dat te maken heeft met een uiterst subjectief begrip als smaak. Gobbens uit Brunssum loopt er in de praktijk tegenaan dat het paradoxaal is om zo’n eis te stellen aan kunst. En de Utrechtse kunsthistoricus Marius van Dam stuitte onlangs op een kunstwerk dat zo goed voldeed aan redelijke eisen van welstand dat het compleet samenviel met de omgeving. Van Dam, die een onderzoeks- en adviesbureau heeft, maakte in opdracht van een middelgrote gemeente een inventarisatie van alle kunstwerken in de openbare ruimte. Een van die kunstwerken kon hij domweg niet vinden. “Het paste zo goed in de omgeving dat je het niet meer zag. Is dat dan goed? Overigens vond ik hetwel een heel mooi werk toen ik het eenmaal had gevonden. Maar in zo’n geval zou je er n’el een bordje of een tegel bij moeten plaatsen om mensen erop te wijzen.”

De praktijkervaringen duiden erop dat het wenselijk zou zijn dat gemeenten specifieke criteria voor kunstwerken vaststellen. Dat is de mening van Jeroen Boomgaard, lector Kunst en Publieke Ruimte aan de Rietveld Academie. “Geen welstandscriteria, maar aparte criteria. Er is heel veel kunst in de openbare ruimte en vaak zie je gewoon dat er geen centrale regie is. Zoals in Amsterdam, waar de stadsdelen allemaal hun eigen leuke ideetjes hebben.”

Kunsthistoricus Marius van Dam moet een beetje lachen om alle discussies die gevoerd worden voordat een kunstwerk wordt onthuld. “Waarom plaatsen gemeenten kunstwerken in de openbare ruimte? Omdat het in de wet geregeld is. Dat is meestal de enige reden. Zodra het kunstwerk er staat, verdwijnt de aandacht. Op zijn hoogst schoffelt de gemeentelijke hovenier er af en toe omheen. Maar tijd en geld voor onderhoud is er niet. Het traject achteraf, daar wringt het pas echt.”

De gemeente voor wie hij de lokale kunstwerken inventariseerde wil wel meer investeren in het natraject. Van Dam maakte niet alleen een overzicht, maar gaf per kunstwerk aan of er onderhoud nodig was en hoeveel dat zou kosten. Dat is een goede ontwikkeling, maar niet voldoende, vindt hij. Van Dam vindt dat burgers blijvend geattendeerd moeten worden op kunstwerken. “Nee, niet met bordjes overal, want dan wordt de openbare ruimte een museum. Maar je kunt rondleidingen organiseren en wekelijks in een huis-aan-huisblad een kunstwerk in de openbare ruimte beschrijven. Of laat scholen een kunstwerk adopteren, wat nu vaak al met oorlogsmonumenten gebeurt. Kortom, zorg dat men beseft dat er kunst is.”

Ondertussen buigt de commissie welstand van de gemeente Brunssum zich alweer over een ander kunstwerk, de kijkvensters. Dat zijn doorzichtige panelen op poten. Wie er door heen kijkt, ziet de contouren van de vroegere bebouwing. ” Wij vragen ons af of we een inhoudelijk oordeel moeten ten geven over de kijkvensters. Of moeten we alleen beoordelen of de plek goed is?” vraagt Gobbens zich af. Omwonenden waren het overigens niet eens met de beoogde locatie. Dat is in dit geval nogal problematisch, want de exacte plek hangt samen met de contouren op de kijkvensters. Zodra de vensters een stukje verplaatst worden, passen de contouren niet meer. “We voelen ons hier niet gemakkelijk bij.” Overigens is er in Brunssum ook een straatbeeldencommissie. Deze commissie overlegt in een vroeg stadium met de kunstenaar over het kunstwerk en de locatie. Daarna wordt er advies gevraagd aan de commissie welstand. De commissie welstand overweegt nu om een vertegenwoordiger straatbeeldencommissie als adviserend lid toe te voegen aan de welstandscommissie. “Dat moet officieel door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld worden, dus daar is weer een procedure voor nodig”, zegt Gobbens. Maar in plaats van zelf het wiel te gaan uitvinden, leek het de Brunssumse welstandscommissie eenvoudiger om eerst eens na te gaan hoe men elders met dit soort kwesties omgaat. “We wilden het liefst aansluiten bij het landelijke beleid”, zegt Gobbens. Nu dat er niet blijkt te zijn, gaan ze toch maar zelf op zoek naar een oplossing.

Hulstein uit Nunspeet vindt dat welstandscommissies zich moeten onthouden van een inhoudelijk oordeel. “Het is niet hun taak. Maar gemeenten zijn vrij om een kunstcommissie in het leven te roepen die wel oordeelt.”

“Misschien moet je de oplossing juist zoeken in de samenstelling van de welstandscommissie”, oppert Cornelis uit Wageningen, “Leden van de commissie oordelen over kwesties die met hun eigen vakgebied te maken hebben. De landschapsarchitecten hebben een oordeel over de omgeving, de architecten hebben een oordeel over de bouwwerken. Misschien moet je er kunstenaars bij hebben om kunstwerken te beoordelen.”

Boomgaard pleit voor een speciale stedelijke of regionale commissie die kunstwerken beoordeelt. “Wat willen we met dit kunstwerk? Past het in deze stad, en op deze plek? Is het werk van een professionele kunstenaar? Zo’n commissie kan gerelateerd zijn aan welstand.”

Wilma van Hoeflaken, “Geen kwestie van smaak”, Oog voor welstand, nr. 16, 2008: p. 6-8