2011

Een vingerafdruk van de tijd

Jeroen Boomgaard

PDF

De eeuwigheid is voorbij. We leven in de tijd van het contract. Een baan voor het leven, een werkgever die zich over je ontfermt, een huis dat stevig blijft stijgen in waarde als een garantie voor een rustige oude dag: het is allemaal voorbij. Tijdelijkheid is het hedendaagse lot. Dit onzekere bestaan, dat ook wel aangeduid wordt met de term precariteit, treft alle lagen van de samenleving.

Ooit was deze tijdelijkheid een ideaal. Voor hele generaties gold de kunstenaar die vandaag niet weet waar of wat hij morgen is of doet als het gedroomde alternatief voor een uitgestippelde werkelijkheid. Een leven dat de vorm aanneemt van een losse slentering door het bestaan was verre te verkiezen boven de zekerheid van toekomst en inkomen. Maar nu de hele samenleving op dit model gebaseerd lijkt, nu de uitzondering de standaard is gaan vormen, worden de pijnlijke kanten van dit model zichtbaar. Ook voor de kunstenaar. Hij vormt niet langer een uitzondering in het systeem van arbeid en economie, maar is onderdeel geworden van een groeiend leger van zzp’ers. Daarbij wordt hij geconfronteerd met een maatschappij die weliswaar het individualisme hoog in het vaandel voert, maar haar geduld met de begaafde enkeling heeft verloren. De ruimte die de kunstenaar voorheen kon opeisen of verwachten op basis van die uitzonderingspositie verdwijnt. Ook de kunst kent tegenwoordig het contract. En de onbestemdheid van de artistieke vervulling die een belofte inhoud voor de toekomst, is nu vervangen door de eis van directe voltooiing, oplevering in het hier en nu.

Tegenwoordig wordt bijna geen kunstwerk meer in de openbare ruimte gerealiseerd dat kan rekenen op een onbeperkt termijn. Symbolen van steen en brons zijn vervangen door tijdelijke tekens met een vluchtige bestemming. Nogmaals: ook die tijdelijkheid was deel van een ideaal dat af wilde rekenen met de stugge, onverzettelijke aanwezigheid van de kunst. Het waren voor een groot deel kunstenaars zelf die de voorkeur hebben gegeven aan het proces van het product, die streefden naar het efemere om te ontsnappen aan een eeuwigheid zonder effect. Maar deze tijdelijkheid was nooit gedacht in de termen van het contract. Het vluchtige werd gezien als onderdeel van de flux van het leven, als een aansluiting op de voortdurende verandering die aan alle processen ten grondslag ligt. Het was een aanwijzing voor de verborgen onderstroom en niet een geïndiceerde levering van een voorspeld resultaat.

Non-permanentie is tegenwoordig voorondersteld. Niet omdat we nu zo in overeenstemming met de natuur zijn gaan leven dat al onze ritmes erdoor bepaald worden, maar omdat we onze belangen zorgvuldig willen balanceren om ons eigen leven en onze toekomst zelf te bepalen. Dat veel kunstprojecten voorzien zijn voor een beperkte levensduur heeft dan ook meer te maken met de tijdelijke allianties van het complexe samenstel aan opdrachtgevers dat erbij betrokken is, dan met een wezenlijke opvatting over duur en ritme. Het terugtreden van de overheid leidt niet alleen tot een samenwerking tussen publieke en private partijden die tot in de details moet worden vastgelegd tussen de opdrachtgever, eigenaar, beheerder en gebruiker van een gebouw, maar ook tot een grote mate van onduidelijkheid en onzekerheid over de vraag op welke wijze die overheid zichzelf presenteert in haar gebouwen. En ook hier geldt weer dat wat ooit een  onwerkelijke toekomstdroom leek, dreigt uit te lopen op een dystopische werkelijkheid. Net zoals het opzij stappen van de overheid niet lijkt te resulteren in de gewenste open samenleving, zo lijkt de kunst die deze terugtredende macht moet vertegenwoordigen allerminst een veilig bestaan gegarandeerd.

Het werk dat Jeroen van Westen in opdracht van de Rijksgebouwendienst voor het NFI had ontwikkeld, is de belichaming van het hierboven beschreven tijdelijkheidsideaal. Uiteindelijk is het echter aan de heersende tijdswerkelijkheid ten prooi gevallen. Want ook al waren alle aspecten van het kunstwerk, van eerste schets tot uiteindelijke oplevering en onderhoud, contractueel vastgelegd, toch in de ontwikkeling van het werk, de zorg en aandacht die nodig was om het tot volle bloei te laten komen, ergens tussen de regels en bepalingen zoek geraakt. En zoals dat gaat met contracten tussen een flink aantal partijen: er zijn waarschijnlijk fouten gemaakt, maar een schuldige valt niet aan te wijzen. Misschien had Van Westen een dikkere laag zand op de ondergrond aan moeten brengen om zijn vingerafdruk tot volle wasdom te laten komen, mogelijkerwijs had de Rijksgebouwendienst wat eerder moeten beseffen dat zij contractueel verplicht was voor het onderhoud van het werk te zorgen, wellicht had het NFI wat meer geduld kunnen betrachten, maar al deze opmerking doen niet veel meer ter zake: het werk is verwijderd.

Op zich is die beslissing wel te begrijpen. De vingerafdruk wilde niet goed groeien en het scherp omlijnde gebouw van het NFI zat opgescheept met een ongeordend veld als entree, prominent in beeld telkens wanneer deze instantie in het nieuws kwam. Toch is het ongeduld waarmee op dit ongemak werd gereageerd kenmerkend voor deze tijd. Wat contractueel is vastgesteld, moet gerealiseerd worden binnen de vastgestelde termijn. En omdat elk bouw- en ontwikkelproces gepaard gaat met uitstel, vertraging en kostenstijging, dient elke onvoorziene omstandigheid van te voren te zijn afgedekt. Een project dat zich niet geheel laat vangen in een dergelijk stappenplan en dat juist het onvoorziene een kans wil geven, past dan ook niet in deze tijdsgeest.

De natuur laat zich niet goed berekenen. Zij volgt een tijdstraject dat haar geheel eigen is en dat zich niet veel gelegen laat liggen aan afspraken. Die wat langere en rustigere ademhaling van groei, bloei en verval botst met het tijdsgebrek dat inherent is aan contractuele verplichtingen. En hoewel we de natuur hoger zeggen te achten dan ooit, blijkt ook zij ten prooi te zijn gevallen aan het principe van de precariteit: als ze niet meer voldoet, zetten we haar opzij. Landbouwgrond is niet meer nodig en dient recreatiegebied te worden, recreatiegroen vermaakt niet genoeg en moet leuker zijn, onze natuur is niet natuurlijk genoeg of juist veel te wild, in het wild lopende dieren sterven niet snel genoeg en moeten afgeschoten worden. Natuurlijk moet de natuur haar gang kunnen gaan, maar ons geduld is snel op.

Kunstwerken kunnen een tegenwicht bieden tegen deze termijndwang. Hun effect laat zich niet voorspellen, ze staan open voor het onverwachte en ze kunnen een andere tijdsdimensie aanbrengen op plekken waar wij in onze haast vergeten om rustig rond te kijken. Maar eigenlijk zou juist dat vermogen van het kunstwerk in een contract moeten worden gegarandeerd: een clausule die vastlegt dat de uitkomst niet vast staat. een clausule kortom die indruist tegen alles waar ‘hét contract’ voor staat. Pas dan zou er een opening kunnen ontstaan waardoor andere vormen van tijdelijkheid, de ervaring van andere tijdsdimensies, weer mogelijk wordt.

Dat het werk van Van Westen zich niet heeft kunnen handhaven, is spijtig omdat de tijdsdimensie die het in wilde voeren juist bij het NFI op zijn plaats was geweest. Het onderzoek waaraan het NFI haar bestaan ontleent, is in staat sporen uit het verleden te lezen. Miniscule resten, haar onzichtbare details, onthullen soms pas jaren nadat ze zijn verzameld hun betekenis. De vingerafdruk die Van Westen wilde laten groeien, is te vergelijken met zo’n spoor omdat het pas na verloop van tijd zijn ware gezicht laat zien.

Juist het forensisch onderzoek leert echter dat sporen zich nooit helemaal laten uitwissen. Op den duur zal dan ook blijken dat deze vingerafdruk nog steeds zichtbaar is. Wanneer je goed kijkt, zie je op onverwachte plekken bloemen opduiken; wilde planten handhaven zich tussen geparkeerde auto’s. Het is een vingerafdruk die de aanwezigheid verraadt van een tijdsgeest die alles open wil houden maar verstrikt raakt in de bepalingen van het bezegelde contract.

Gepubliceerd in: Jeroen van Westen, Zaden en sporen, Orientarium Nieuw Hoornwijk, 2011