28.11.2012

LOKO12

Verslag

PDF

LOKO12 was deze maal een stuk kleinschaliger opgezet dan voorgaande jaren. De zaal in de Academie van Bouwkunst te Amsterdam bood maar plek voor 100 personen en de aankleding was soberder. LOKO, een initiatief van SKOR, was dit jaar voor de laatste keer door SKOR georganiseerd. Daarom was er voor een overgangsfase gekozen, waarbij het symposium medegeorganiseerd werd door het Lectoraat Art & Public Space (LAPS) aan de Gerrit Rietveld Academie. Desalniettemin was de vraag naar het symposium LOKO als ontmoetingsplek voor opdrachtgevers, opdrachtnemers en bemiddelaars dringender dan ooit en was de zaal goed gevuld.

Het veld verkeert op het moment in een turbulente periode. Door de economische crisis en de krimpende markt, zijn budgetten sterk gereduceerd of zelfs opgeheven. Daarom stond dit jaar niet de kunst, maar de (onzekere) positie van de bemiddelaar in het publieke domein centraal en werd de vraag gesteld: waar gaat ons vak naartoe en hoe organiseren we dat? De dag werd in twee sessies verdeeld. Tijdens de ochtend werd het onderwerp uitvoerig in kaart gebracht door verschillende sprekers. Gedurende het middagprogramma werden drie centrale vragen door verschillende personen uit het vakgebied aan de orde gesteld, waar vervolgens het publiek op kon reageren. Deze drie centrale vragen kwamen aanbod:

-Hoe neem je verantwoordelijkheid als bemiddelaar? Hoe voer je je taak als projectmanager, acquisiteur en ambassadeur uit binnen de nieuwe marktsituatie?
-Hoe kun je je als hoeders van het vakgebied organiseren en met wie? En hoe verhoudt zich dat tot LOKO?
-Hoe kunnen we het vak financieren? Waar liggen kansen binnen de huidige financiering van ruimtelijke kwaliteit en cultuur?

Ochtendprogramma
Het symposium werd geopend door Jeroen Boomgaard, Lector van LAPS en medeorganisator van LOKO12. Hij begon de opening door te wijzen op de nieuwe realiteit waar LOKO in het teken van staat. Daarbij deelde hij ook mee dat niet alleen het veld grote veranderingen ondergaat, maar dat ook de toekomst van LOKO zeer ongewis is. SKOR, waar LOKO een initiatief van was, bestaat binnenkort niet meer. LAPS beschikt helaas niet over structureel geld om het symposium te financieren. Boomgaard doet de aankondiging dat dit mogelijk de laatste LOKO zou kunnen zijn, en hij verzoekt daarom iedereen om de enquête in te vullen om een idee te krijgen hoe het verder zou moeten gaan met LOKO. Vervolgens bedankte hij de samenstellers van het programma voor hun inzet, met name Veronique Hoedenmakers.

Locating the Producers – Paul O’Neill
Paul O’Neill benaderde kunst in de publieke ruimte vanuit drie perspectieven in zijn lezing. Die lezing was gebaseerd op het boek dat hij samen met Claire Doherty heeft samengesteld, Locating the Producers. Gedurende zijn presentatie probeerde hij zijn theorie te verklaren aan de hand van voorbeelden uit de praktijk.

In recente definities wordt het curatorschap weergegeven als een praktijk. Er is een discrepantie tussen hoe curatoren zichzelf zien en hoe ze zichzelf naar buiten toe kenbaar maken. De curator is politiek en werkt continu op het vlak van veronderstellingen en een onbegrensd kader. Illustratief hiervoor is dat het resultaat niet een tentoonstelling is, maar juist onderzoekende producties zijn. Dit betekent dat het eindresultaat onduidelijk is en dat er bij zo’n productie geprobeerd wordt het debat over publieke kunst te stimuleren.

O’Neill beargumenteerde dat het curatorschap toestaat dat het proces toegankelijk is en dat de verschillende belangengroepen met elkaar in debat gaan. Door publieke kunstprogramma’s en opdrachten worden processen in beweging gezet. Onderwerpen worden samen benaderd en anders hermetisch gesloten gebeurtenissen worden samen ervaren. O’Neill noemde dit een zelf vastgestelde esthetiek.

O’Neill benadrukte dat het niet een kwestie is van voor of tegen curatorschap zijn, maar dat het curatorschap een constellatie van activiteiten is. Een publiek kunst evenement is een van de vele productieve vormen. De constellatie is altijd aan het verschuiven. Door deze constellaties en herconstellaties is het niet altijd duidelijk wie wat in het proces doet. Het zijn de verschillende activiteiten die het moeilijk maken deze projecten te vatten. Wat gebeurt er wanneer het publieke kunstwerk zijn publiek over een langere periode verzamelt? Wat gebeurt er wanneer het moeilijk wordt om het kunstwerk te lokaliseren? Het wordt volgens O’Neill dan een ding van ervaring.

Vervolgens ging  O’Neill in op langdurige kunstprojecten en op de constellatie van praktijken. Het curatorschap van specifieke praktijk geeft de mogelijkheid om dingen te laten ontvouwen over  een langere periode. Kunst wordt een deel van het productieve proces.

Daarna gaf O’Neill een paar voorbeelden uit de praktijk, zoals het Blauwe Huis in IJburg, 2 up – 2 down. Wat bij deze projectmodellen vaak gebeurde is dat de lokale bewoners werden uitgenodigd om voor te stellen wat er moest gebeuren. Hierdoor ga je in op de specifieke context, in tegenstelling tot de plaatsing van een permanent beeld in het midden van de publieke ruimte.

Wat deze projecten ook gemeen hebben is dat ze gekarakteriseerd worden door een bepaalde mate van bewustzijn. Er wordt gewerkt met een bepaald idee of een bepaald groepportret en er wordt gezocht naar een gezamenlijke taal. De participanten wordt de mogelijkheid gegeven om de scène af te maken. Deze mensen kunnen buitenstaanders weer naar binnen uitnodigen, waardoor er een bewustzijn ontstaat in relatie tot sociale samenstellingen en de compositie van groepen mensen. O’Neill concludeerde dat elk project in de publieke sfeer gelijk is aan de wereld en interne en externe relaties. De visuele identiteit omlijst de sociale interactie en geeft participanten de mogelijkheid om te engageren.

Een overzicht van het veld – Jeroen Boomgaard en Martine van Kampen
Jeroen Boomgaard beschreef in zijn presentatie wat hij in het veld zag gebeuren en hoe de bemiddelaar daarmee werkte. Hij onderscheidde daarbij drie verschillende taken van bemiddelaars. De bemiddelaar als uitvoerder is een soort aannemer, die zorgt dat het werk op zijn plek komt en is het meest herkenbaar en toegankelijk.  De tweede is de bemiddelaar als begeleider, die meestal al in dienst is van de opdrachtgever. Het is zijn taak om aan de opdrachtgever duidelijk te maken dat zijn steeds hoger wordende eisen niet realiseerbaar zijn, maar hij moet ook duidelijk maken aan de kunstenaar wat haalbaar is. De laatste is de bemiddelaar als curator, die projecten initieert  en opdrachtgevers vervolgens in de projecten betrekt. Deze bemiddelaar heeft de neiging om een soort galeriehouder te worden, die langskomt met een galeriemapje waaruit gekozen kan worden. Deze belangrijke posities van de bemiddelaar kunnen echter ook met elkaar overlappen.

Er is een ongelofelijke teruggang in financiën, maar volgens Boomgaard zijn er nog steeds opdrachtgevers die budgetten hebben, maar niet weten waar ze moeten zijn. Er is de tendens dat er steeds vaker tentoonstellingskunstenaars worden gevraagd om iets voor de publieke ruimte te maken. Daar zijn ze niet altijd even goed in en dan moet de bemiddelaar als een soort kunstenaar optreden. Eén van de taken van de bemiddelaar is het verkennen van de mogelijkheden en kunstenaars een kans geven om daar iets voor te maken.

Het veld wordt opgerekt, volgens Boomgaard, en het blijft alleen een levendig veld als er de bereidheid is om met iedereen samen te werken. De legitimering van kunst in de openbare ruimte is belangrijker dan ooit. Boomgaard stelde dat het discursieve activiteit vraagt en dat er expertise bij betrokken moet worden. Projecten moeten op zowel fysiek als sociale wijze ingebed worden in de situatie. Vervolgens introduceerde Boomgaard Martine van Kampen met de vraag over financiering.

Van Kampen schetste vervolgens hoe het veld veranderd is naar aanleiding van haar onderzoek ten opzichte van opdrachtgevers. Ze heeft hier 20 verschillende opdrachtgevers voor gesproken bij onder andere de overheid, provincies en gemeentes.

De overheid functioneert nog wel als opdrachtgever, maar geeft alleen nog grote prestigieuze opdrachten en heeft daarnaast met name een adviserende rol.  Het budget van 1,7 miljoen, dat SKOR vertegenwoordigt ligt nu bij het Mondriaan Fonds. Het Mondriaan Fonds heeft echter niet de specifieke expertise in huis en zal niet bij opdrachten bemiddelen. De overheid functioneert ook als directe opdrachtgever vanuit Bureau Rijksbouwmeester, maar door de crisis in de bouw zijn er minder opdrachten. Het stimuleren van experiment wordt steeds moeilijker. Daarbij moeten kunstopdrachten steeds vaker in termen van nut en rendement geformuleerd worden.

Van Kampen vervolgde door te vertellen dat er grote verschillen zijn in de omgang met kunst in openbare ruimte bij provincies. Over het algemeen wordt kunst niet meer tot de kerntaken van de provincie gerekend. Toch bestaan er bij sommige provincies nog percentageregelingen, en zijn er speciale medewerkers voor in dienst. Los daarvan zijn er mensen actief op ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die kunst in hun projecten integreren. De kunstopdrachten kunnen per provincie oplopen tot enkele tonnen per jaar, maar dit geld komt nergens terug als ‘kunstgeld’ op de begrotingen. De continuïteit van deze opdrachten is zeer kwetsbaar, omdat het geen standaard werkwijze is.

Ook bij gemeentes had Van Kampen grote verschillen waargenomen in de omgang met kunst in de openbare ruimte. Sommige gemeenten hebben nog percentageregelingen, soms gecombineerd met kunstprojecten bij grotere bouw- en ontwikkelingsprojecten. Sommige gemeenten voeren expliciet beleid op kunstopdrachten en voeren deze zelf uit, wat het grote voordeel heeft van korte lijnen met verschillende betrokken diensten en andere partijen. Vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) is er de wens dat gemeenten op één plek kunnen aankloppen, maar dan gaat het om beeldende kunst in het algemeen. Veel gemeenten zijn overigens blij met de mogelijkheid nu bij het Mondriaan Fonds aan te vragen, omdat samenwerken met SKOR niet voor alle gemeenten haalbaar was.

In maatschappelijke sectoren, zoals zorg, onderwijs en woningbouw zijn percentageregelingen niet meer bij wet vastgelegd. Hierdoor is er een sterk afnemende vraag. Er zijn echter een aantal organisaties die hebben besloten om nog wel kunstopdrachten te blijven doen. Technisch gezien zijn dit opdrachten van private opdrachtgevers, maar door de geschiedenis van aanvullende financiering van de overheid is dit niet helemaal helder. Echte grote private partijen zijn meestal verbonden aan architectuur en de bouw en hebben dus last van de economische crisis.

De volgende algemenen tendensen heeft Van Kampen vastgelegd. Door de drie bestuurslagen heen is er meer aandacht gekomen voor het behoud en beheer van bestaande kunstwerken. Daarnaast vielen de volgende onderwerpen op:
-Het openbreken van de bestaande adviesstructuur voor kunstopdrachten.
-Het creëren van meer vrijheid t.a.v. locatie of bouwgelegenheid.
-Het vinden van manieren om meer aandacht te kunnen geven aan de vraag vanuit burgers.

Het grootste gevolg van de huidige situatie is dat er minder opdrachten te vergeven zijn aan kunstenaars. Dit levert niet alleen een financieel nadeel op, maar geeft ook minder gelegenheid om kunstwerken publiek te maken. Bij bemiddelaars worden er meer zelfstandigen actief, omdat vaste functies beëindigd zijn. De verwachting is dat de onderlinge concurrentie zal groeien en dat er minder geëxperimenteerd zal worden. Bemiddelaars gaan ook verbindingen met elkaar aan, zodat ze meer diensten kunnen aanbieden. Over het algemeen geldt dat voor bemiddelaars een verbreding van taken gunstig is, omdat het de kansen van inkomsten vergroot.

Van Kampen concludeerde dat het geld voor kunst in de openbare ruimte op veel plekken verstopt zit. Allereerst bij instellingen die zich er specifiek mee bezig houden en in regelingen van fondsen. Verder zit het bij de centrale overheid, bij provincies en gemeentes. Met name de percentageregelingen en budgetten bij gebiedsontwikkelingsprojecten komen niet altijd op de begrotingen voor als cultuurgeld. Het is problematisch bij een overzicht van budgetten cultuurgeld vaak verstopt zit en dat er nergens cijfers worden bijgehouden. Het zou volgens Van Kampen een goed idee zijn dat er bij provincies en gemeenten geïnventariseerd zou worden, wat eventueel in samenwerking gedaan zou kunnen worden met het CBS of een toekomstig sectorinstituut.

Bemiddelen tussen kunst en samenleving in repressief liberale tijden – Pascal Gielen
Na de uiteenzetting van de financiële situatie van het veld, ging Pascal Gielen vervolgens door met spreken over de huidige politieke situatie.  Hij probeerde tijdens zijn presentatie de politieke situatie in Nederland te schetsen en wat daarvan de mogelijkheden zijn. Eerst verklaarde Gielen de term “repressief  liberalisme” als vrijheid om te onderdrukken. In eerste instantie lijkt deze term een paradox, toch zijn een heleboel politieke regels waar de zelfstandige bemiddelaar rekening mee moet houden.

Gielen beschreef de geschiedenis van dit idee door te verwijzen naar de liberale staatsman Thorbecke en de Thorbeckeschizofrenie die is ontstaan door zijn uitspraak dat kunst en wetenschap niet de zaken zijn van de regering. Deze uitspraak is vaak verkeerd opgevat, zeker door politici, die het zien als een reden om kunst en cultuur niet te subsidiëren, terwijl Thorbecke doelde op dat de regering niet over kunst en wetenschap mag oordelen. Vervolgens legde Gielen ook het begrip poldermodel uit als een consensus model. Elke politieke partij, zowel links als rechts, stemde ermee in dat het gevecht tegen het water aangegaan moest worden. Het was een feit en geen onderwerp van discussie waar consensus voor nodig is. Hetzelfde geldt heden ten dagen voor het feit dat er een goede economische markt moet zijn, dit wordt “de waarheid van de markt genoemd”.

Repressief liberalisme is uit deze geschiedenis voortgevloeid. Er is individuele vrijheid, maar gelijktijdig toenemende controle. Alles in de samenleving moet meetbaar zijn en er heerst wantrouwen. De samenleving wordt vandaag de dag georganiseerd door te controleren. Ook op het gebied van cultuurbudgetten is er een vreemde tendens waar te nemen die 15 tot 10 jaar geleden plaatsvond. In het discours van cultuurpolitiek werd er opeens niet meer gesproken van overheidsondersteuning maar van overheidsbemoeienissen.  Het woord “bemoeienissen” heeft een negatieve bijklank en kan gezien worden als vorm van repressieve tolerantie.

Vervolgens kwam Gielen op het punt van bemiddelen, waarbij hij de bemiddelaar aanmoedigde niet alleen op het micropolitieke vlak te handelen, maar ook een politiekbewustzijn te hebben. Hij noemde de mogelijkheid tot macropolitieke en microsociale interacties op het terrein van kunst in de publieke ruimte. Dit zet zich echter ook heel erg af tegen de ondraaglijke broosheid van zzp’ers om flexibel te opereren. In tegenstelling daarmee hebben instituten de mogelijkheid om onafhankelijke van de markt te handelen, maar zijn ze niet flexibel.

Vanuit het politieke perspectief maakte Gielen een overzicht. Hij wees aan de ene kant van het spectrum de vele verteerbare kunstwerken aan. Deze kunst kenmerkt zich door de kijker te integreren in de waarden van de samenleving. Progressief liberalisme kan worden aangestipt als een normatieve gedachte, waarbij kunstenaars proberen te werken met verschillende sociale klassen en groepen. Gelijktijdig is dit ook belangrijk voor de kunstenaar zijn carrière en het scheppen van zijn identiteit. Bij dit soort projecten wordt het individu van de kunstenaar niet onderdrukt, terwijl de buitenwijk op hetzelfde moment een nieuwe uitstraling krijgt. Aan het andere kant van het spectrum wees Gielen de politiek experimentele kunst aan. Als voorbeeld noemt hij Renzo Martens, die altijd een ethische kunstenaar blijft en de Situationisten.

Gielen benoemde de bemiddelaar in Nederland als een heteronoom netwerker, wat hij vroeger al was en nog steeds is. Doordat de bemiddelaar te maken heeft met een heleboel particuliere en politieke partijen waar hij tussen bemiddelt. Hij kan gezien worden, volgens Gielen, als de bewaker van de autonomie van de kunstenaar. Het is echter belangrijk dat de bemiddelaar dit op een bepaalde manier doet, hij moet zich bewust zijn van zijn politieke positie. Hij moet zich realiseren dat zijn activiteit politiek is en dat hij in verschillende machtsvelden aan het werken is. Gielen concludeerde vervolgens dat de publieke ruimte niet bestaat. Omdat alles kan veranderen is iets in de ruimte plaatsen het publiek maken. De bemiddelaar kan een belangrijke rol spelen in het maken van ruimte.

Middagprogramma
Na de lunch werd het symposium voortgezet. De tweede sessie werd voorgezeten door Gabriël Verheggen, directeur van het Architectuur Centrum ABC te Haarlem. Hij legde uit dat gedurende het middagprogramma de rol van de bemiddelaar, financiering en organisatie onder de aandacht gebracht zouden worden en dat het symposium zou eindigen met een slotdebat.

Verantwoordelijkheid
Ella Derksen, senior adviseur kunst in opdracht bij CBKU, beet de spits af en vertelde dat CBKU over een week zou ophouden met bestaan. Ze vervolgde door te vertellen over de rol van het CBKU, dat nooit een monopolie had op opdrachten en een bescheiden basissubsidie kreeg. Het CBKU initieerde projecten en adviseerde verschillende partijen, vooral de gemeente. De budgetten van de gemeente gingen omlaag, dus ook de financieringsmiddelen voor het CBKU. Derksen had het vervolgens over haar eigen positie als bemiddelaar en dat ze zich naast vakspecialist ook een verkenner voelde. Als ze eenmaal met alle partijen aan tafel zit representeert ze toch de kunstenaar door voor hem om tijd en ruimte te vragen. Maar naar de kunstenaar toe bemiddelt ze ook door hem duidelijk te maken dat niet alles mogelijk is. De deelname van de kunstenaar wordt in allerhande terreinen gevraagd en deze kan hij op een gezonde en intelligente manier vervullen. Daarom vroeg Derksen zich af of de bemiddelaar nog nodig is. Zij vroeg zich verder af of ze als zelfstandige het speelse kan vasthouden. Maar toch dacht ze dat het in haar zit om iets te bereiken waar ze in gelooft. Ze dacht dat het aan de persoon ligt of deze bemiddelaar kan zijn door verschillende eigenschappen op verschillende manieren in te zetten.

Anne Reenders is al vanaf 2007 onafhankelijk adviseur voor bijvoorbeeld de gemeente Enschede.  Ze vertelde dat onafhankelijkheid te maken heeft met vrijheid en zelfstandig handelen. In de praktijk betekent het dat ze alleen zichzelf vertegenwoordigt, maar dat ze wel degelijk afhankelijk is van de opdrachtgever. Daarom is onafhankelijk zijn voor haar meer een houding dan een doel. Als onafhankelijk adviseur probeert ze wensen en ideeën om te zetten naar een opdrachtsituatie. Een bemiddelaar moet volgens haar de eigenschappen van inlevingsvermogen en overtuigingskracht hebben, en iets willen betekenen voor kunst en daarmee de opdrachtgever meenemen naar het onbekende. Als bemiddelaar voelt Reenders zich verantwoordelijk voor de kunstenaar en wil voor hem een goed contract verzorgen. Maar ze voelt zich ook verantwoordelijk voor de opdrachtsituatie en het kunstwerk. Er moet goede verzorging en goede communicatie daarvoor zijn. Daarbij moet de bemiddelaar niet alleen zijn invloed uitoefenen, maar ook alle partijen betrekken in het proces, want de bemiddelaar staat niet alleen in dienst van de opdrachtgever. Reenders maakte duidelijk dat je als onafhankelijk bemiddelaar er tegenaan loopt dat je niet echt belanghebbende bent aan tafel. Ze kan daardoor alleen inspireren en proberen te zorgen voor een goede inhoud. Als bemiddelaar wordt je daardoor ook niet betrokken bij het hele lange proces. Reenders ziet als voordeel van onafhankelijk adviseur zijn, dat je breed inzetbaar bent. Ze heeft nog niet aan actieve acquisitie hoeven doen, maar voorziet in de toekomst dit wel het geval zal zijn en dat straks collega’s ook concurrenten zullen worden. Haar vraag aan het publiek was hoe er dan in de beroepsgroep nog steeds aan kennisuitwisseling kan worden gedaan. Ze ziet het als haar persoonlijke, maar ook als gezamenlijke taak van de bemiddelaars om te laten zien aan een breed publiek wat kunstenaars kunnen. Communicatie is ingewikkeld, maar kan een belangrijke rol spelen en daarmee kan met alle partijen een richting uitgezet worden.

In de discussie werd aandacht besteed aan het creëren van draagvlak en hoe dit op allerlei manieren kan worden gedaan, zodat het kunstwerk niet alleen geplaatst wordt, maar ook ingebed wordt. Daarmee hoeft je niet in te leveren op de autonomie van de kunstenaar. Ook door co-financiering kan draagvlak gecreëerd worden en zorg nadat het kunstwerk geplaatst is. Daarbij werd ook de machtspositie van de bemiddelaar besproken. In tegenstelling tot de kunstenaar vertegenwoordigt de bemiddelaar verschillende rollen. In het proces van de dialoog kan de bemiddelaar een rol spelen, maar niet elke kunstenaar heeft dit nodig. Daarnaast zit de machtsverhouding ook in de mogelijkheid tijd in het project te investeren. Instellingen kunnen jaren met een project bezig zijn, terwijl het voor zzp’ers onmogelijk is om zo’n tijdsinvestering aan te gaan. In de nieuwe samenleving zijn er veel flexibele personen, maar toch zijn er een paar vaste pionnen nodig om iets te kunnen bereiken. Er bleek vraag te zijn tijdens de discussie naar een organisatievorm die standvastigheid aan het veld kan bieden.

Financiering
Zelfstandig opererend curator Saskia Monshouwer sprak vanuit het kruispunt van erfgoed en beeldende kunst over nieuwe mogelijkheden van financiering. Er is veel erfgoed in Nederland, dus als bemiddelaar krijg je er vroeger of later mee te maken volgens Monshouwer. Zeker omdat er steeds meer aandacht voor is en erfgoed gezien wordt als een versterker van de nationale identiteit en sociale cohesie. Er is op het moment een voorkeur om erfgoed te financieren in plaats van beeldende kunst. Er gaat vanuit de overheid ook minder geld naar erfgoed, maar er is wel sprake van een structurele verandering. Er is de vraag om erfgoed in te bedden in de samenleving met de mogelijkheid voor publieksparticipatie. Beeldende kunst kan meespelen in dit proces volgens Monshouwer. Er is een historische samenhang tussen erfgoed en beeldende kunst, want beeldende kunst zal ooit erfgoed worden.

Ellen Klaus hoofd van de Cultuurcompagnie dacht dat er nog wel degelijke kansen lagen voor beeldende kunst. Er is niet een uitgestippeld beleid voor autonome kunst, zoals erfgoed of archeologie. Toch kan het interessante verbindingen aangaan volgens Klaus met andere domeinen. Het is belangrijk om cross-overs te maken waarbij de creativiteit van beeldende kunst een rol kan spelen, maar dat betekent niet dat het kunstwerk kan worden gezien als het eindproduct of een strategie. Het is wel zo dat de bemiddelaar alle zeilen moet bijzetten om de machten te mobiliseren. Klaus sloot zich daarom aan bij het idee dat er meer draagvlak gecreëerd moet worden bij het publiek.

Coördinator van bijzondere projecten van het Mondriaan Fonds Steven van Teeseling vervolgde de discussie over financiering.  Er is ook volgens hem nog steeds een grote groep potentiële opdrachtgevers. Het Mondriaan Fonds wil een stap verder gaan en een specifieke inrichting voor opdrachtgeverschap gaan vinden, zodat dit gestimuleerd kan worden. Op het moment is er de kwestie dat opdrachtgevers niet weten waar ze naartoe moeten. Bemiddelaars zouden een rol kunnen spelen door een plek te hebben waar ze samenkomen en waar de opdrachtgever naartoe kan gaan. Op het moment is het een gefragmenteerd veld en is het makkelijker voor de opdrachtgever om een fonds te bellen.  Het is belangrijk, ook voor het Mondriaan Fonds, dat er bij grote opdracht een waarborg bestaat dat er een bepaalde mate van professionaliteit is en dat de juiste bemiddelaar bij een project betrokken is.

Tijdens de daarop volgende discussie werd er gesproken over mogelijkheden om adviseurs en bemiddelaars te verenigen en daardoor het veld voor opdrachtgevers overzichtelijker te maken. Van Teeseling maakt duidelijk dat het Mondriaan Fonds hier geen rol in kan spelen, omdat het ook opdrachten financiert, maar dat het fonds wel door zal gaan met het geven van begeleiding bij projecten.

Organisatie
Hans van den Ban werkt voor de Rijksgebouwendienst en vertelt dat er op het moment minder gebouwd wordt, maar dat er verder totaal geen discussie is over een mogelijke afschaffing van de percentageregeling. De staat moet krimpen en de markt moet dingen oplossen, ook de percentageregeling, en daar zouden de kansen liggen voor de bemiddelaar volgens Hans van den Ban. Er is de tendens om de kwaliteit van projecten vast te leggen in output-specificaties. De commerciële opdrachtgever wil risico’s vermijden, want die kosten tijd en geld. Maar om een spraakmakend kunstwerk te maken zijn tijd en geld juist wel nodig. Hierbij zou het vinden van een goede kunstadviseur heel behulpzaam zijn. Daarbij hebben opdrachtgevers de neiging om kunstenaars te zien als een soort aannemers en proberen ze met wurgcontracten alles af te dekken. Meestal heb je als bemiddelaar weinig tijd om zo’n contract bij te stellen. Verder is er weinig flexibiliteit in de prijs van opdrachtgevers, omdat ze alles doorberekenen in de meerkostprijs. Hierdoor wordt er vaak beknibbeld op supervisie en begeleiding. Daarbij wordt er vaak tot het laatste moment gewacht met het realiseren van de kunstopdracht door de opdrachtgever, waardoor er door tijdnood zelfcensuur door de bemiddelaar en de kunstenaar ontstaat. Van den Ban maakt duidelijk dat het Atelier Rijksbouwmeester het belangrijk vindt om te experimenteren. Omdat een groot aantal kunstopdrachten naar de markt zullen gaan, proberen ze gunstige condities te scheppen. Ze willen de kunstbemiddelaar ondersteunen om wel risico’s te nemen. Ze willen voor opdrachtgevers modelcontracten maken en informatie aan ze geven, hoewel er geen garanties gegeven kunnen worden. Volgens Van den Ban gaat het bij het realiseren van projecten niet om machtsverhoudingen, maar juist om het samenwerken en proberen interessante nieuwe stappen met elkaar te maken.

Gedurende het laatste deel van LOKO12 werden er drie nieuwe concepten voor organisaties onder de aandacht van het publiek gebracht. Lex ter Braak, directeur van de Jan van Eyck Academie begon met het introduceren van zijn project de Cultuurwinkel. De Cultuurwinkel moet de Jan van Eyck Academie helpen om van een naar binnen gekeerde instelling naar buiten te treden, wat onderdruk van de bezuinigingen moet gebeuren. Hij wil daarvoor de deelnemers van de academie inzetten om de buitenwereld de weg naar de Jan van Eyck te laten vinden. Ter Braak ziet de academie als een soort fabriek, waar producten uitkomen en daarom heeft de academie eigenlijk een winkel nodig. Mensen kunnen vanuit de samenleving met hun vragen naar de academie toekomen. Het moet een democratische plek worden waar iedereen een vraag kan indienen en dan kan de academie kijken of het interessant genoeg is.  Voor de Cultuurwinkel krijgt de academie een nieuwe structuur en zal een InLab zijn van 4 tot 6 deelnemers. Er is als een openstelling van een maand geweest waar veel positieve reacties op zijn gekomen.

TAAK is één van de initiatieven die door het uit een vallen van SKOR is ontstaan. SKOR was een instituut dat hoorde bij de verzorgingsstaat en deed aan cultuurspreiding. Hoe zou een organisatie er nu uitzien die aan kunst in de openbare ruimte doet? Dit vraagt TAAK vertegenwoordiger Nils van Beek. TAAK probeert het heterogene netwerk van SKOR bij elkaar te houden, maar heeft een andere constructie. Iedereen binnen TAAK is zzp’er, maar werkt onder dezelfde naam. Een coöperatie biedt volgens Nils van Beek veel interessante mogelijkheden. Het lidmaatschap kan makkelijk en snel worden uitgebreid. Het heeft een open structuur en richt zich op de markt. Maar hoe ga je praktisch opereren op de markt? Hoe neem je de inhoudelijke bagage mee? TAAK doet mee aan symposia en debatten, maar is tegelijkertijd ook opzoek naar andere werkmodellen. Ze zijn daarbij ook opzoek naar een kritische drijfveer, zodat projecten achteraf geëvalueerd kunnen worden. Er zijn nu 6 zzp’ers lid van TAAK en ze zijn bezig om te groeien en misschien zelfs, zoals SKOR, ook internationale banden aan te gaan.

Jeroen Boomgaard maakte bekend dat de Gerrit Rietveld bezig is om het archief van SKOR over te nemen. Het biedt het Lectoraat Art & Public Space de mogelijkheid om een kenniscentrum te beginnen. Het kenniscentrum biedt de basis om studentenprojecten te starten, kennis te vergaren, kennis te delen, kennis te valoriseren, onderzoek te doen. LAPS wil kennis delen door het organiseren van expert-meetings, symposia en publicaties.  LAPS wil op een eenvoudige manier kennis vindbaar maken. Het kenniscentrum is ook bedoeld voor de bemiddelaar, want LAPS ontvangt en geeft geen subsidie, maar heeft wel mensen uit het veld nodig om onderzoek te doen.  LAPS wil op geen enkele manier concurrentie zijn voor de bemiddelaar, maar juist een schakel zijn tussen de opdrachtgever en de bemiddelaar.

Slotdebat
Tijdens het slotdebat was er bezorgdheid of de Cultuurwinkel concurrentie zou bieden aan het veld. Lex ter Braak legde uit dat dit zeker het geval zal is, maar dat het geen valse concurrentie zal zijn, omdat de Jan van Eyck Academie vanaf 2016 op eigen geld moet draaien.  Jeroen Boomgaard reageerde door te zeggen dat het beter is om niet met elkaar te concurreren, omdat Nederland daarvoor te klein is. Het is juist belangrijk om samen te werken.

Er werd ook gedurende het debat de vraag gesteld over hoe de expertise over kunst in openbare ruimte in Nederland naar het buitenland overgebracht zou kunnen worden. Er werd echter opgemerkt dat de kunst in openbare ruimte in Nederland werd gekarakteriseerd door het sociale, democratische karakter.  Er kan echter wel behoefte aan zijn als je de mogelijkheden van kunst in openbare ruimte laat zien, en residencies zouden daartoe kunnen leiden.

Ook werd er geconcludeerd dat er in Nederland op het gebied van kunst in publieke ruimte nog meer besef zou moeten zijn. Communicatie met het publiek is een belangrijk aspect. Hoewel het nooit precies duidelijk is wie het publiek van kunst in publieke ruimte is, dus de mening weet je nooit precies. Er is wel de potentie om het publiek te mobiliseren, maar dit is een grote verbintenis. Vaak wordt ook de rol van de opdrachtgever in de communicatie vergeten.

Vervolgens ging het debat over op het overzichtelijk maken van het veld. Lydia Jongmans van VNG zei dat ze modelcontracten voor opdrachten een goed voorstel vindt. Het moet ook makkelijker voor de opdrachtgever worden om de bemiddelaar te vinden via een vakbond. Jeroen Boomgaard zei daarop dat LAPS geen vakbond voor bemiddelaars zal worden, maar wel een platform voor bemiddelaars kan zijn. Het werd duidelijk tijdens de discussie dat de meeste personen in de zaal een vakbond te beknellend vonden en meer zagen in een platform, omdat de bemiddelaar dan zijn eigen rol kan innemen.

Gedurende het debat was duidelijk dat er een behoefte was aan solidariteit tussen de bemiddelaars en dat ze nog steeds een plek wilden hebben om kennis en informatie uit te wisselen, zoals LOKO. Er kwam het voorstel van CBK Drenthe om volgend jaar daar LOKO te organiseren. Ook was er de vraag om bij een volgend symposium het marktgericht werken aan te snijden.

Fotografie: Marlies Merkelbach